Zomerse traktatie

U vraagt, wij draaien, zo ongeveer zit onze maandelijkse klassiekerreeks in elkaar. In dit geval mag u dat draaien letterlijk nemen, want we gaan ijs maken: vanille-roomijs. Het verzoek stond al wat langer op de lijst, maar ik wilde er mee wachten tot de zomer. En gewacht hebben we hè. Ik was even bang dat het nooit meer ijsjesweer zou worden. Hoe dan ook, deze laatste zaterdag voordat de receptloze zomerkrant begint, leek mij het uitgelezen moment voor zo’n traktatie. En om de feestvreugde te verhogen maken we er ook nog eens zelf ijshoorntjes bij.

Meestal duik ik bij onze klassiekers de geschiedenis in, maar vandaag houd ik het liever praktisch. We hebben namelijk nogal wat te doen. Om roomijs te maken heb je een crème anglaise of eiercustard nodig. Om vanille-roomijs te maken laat je de melk voor die custard eerst infuseren met een vanillestokje. Eenmaal afgekoeld gaat er halfstijf geklopte slagroom door de custard, waarna er ijs van kan worden gedraaid. Dat draaien hoeft overigens niet per se in een ijsmachine te gebeuren. Al ben ik nog steeds blij met de aanschaf van de mijne, lang geleden. De knop om hem aan te zetten is al jaren kaduuk, maar met een nijptang lukt het ook en voor die drie keer per jaar dat ik ijs maak vind ik het wel prima zo.

Wie geen ijsmachine bezit kan de vries-en-mixmethode toepassen. Daarvoor schenkt u de ijsbasis in een plastic diepvriesdoos en zet deze afgesloten in de vriezer. U haalt hem er na een uur weer uit en klopt het mengsel met een elektrische mixer door. Vervolgens zet u de bak met ijs weer terug in de vriezer en herhaalt u dit vriezen en mixen nog vier of vijf keer. Door te mixen voorkomt u dat zich grote ijskristallen vormen en krijgt u ijs zoals het bedoeld is: luchtig en romig.

Om ijshoorntjes te maken heb je een beslag nodig, een wafelijzer én een conische mal waar de wafeltjes omheen kunnen worden gewikkeld. Geen zorgen over die mal, die gaan we zelf in elkaar knutselen van een leeg wc-papierrolletje. Maar zonder wafelijzer lukt het helaas niet. Wie niet zo’n ijzer bezit zal z’n ijsje dus uit een schaaltje moeten lepelen. Wat ook geen straf is natuurlijk.

Het soort wafelijzer dat u nodig hebt is een zogeheten kniepertjesijzer. Dit is een rond ijzer met oppervlakkige groeven die ook gebruikt wordt voor stroopwafels en, jawel, Oudhollandse kniepertjes. Ze bestaan in twee versies: elektrisch en om in het vuur te leggen. Wie zo’n ouderwets vuurijzer van z’n Drentse of Zeeuwse oma heeft geërfd, zou ik zeker niet willen ontmoedigen dit te gebruiken. Maar wie er eentje wil aanschaffen, zou ik een elektrische aanbevelen. Die werken een stukje makkelijk, al moet ik wel waarschuwen dat ook zo’n elektrisch ijzer echt loeiheet wordt. En niet alleen vanbinnen, maar ook aan de buitenkant. Ik heb door schade en schande ontdekt dat een houten satéstokje handig is om de wafeltjes mee op te wippen zodra ze klaar zijn. Daarmee beschadig je het ijzer niet en je beschermt tegelijkertijd je vingers.

Kom, we gaan aan de slag. Mag ik u alvast een heerlijke zomer wensen?