De eerste aflevering van onze zomerserie ‘Gedichtenparodieën’ voor Joke van Leeuwen vorige week woensdag heeft reacties onder NRC-lezers losgemaakt. Van ingezonden eigen gedichtenparodieën tot een oproep tot het rechtzetten van een fout. Niet in Joke van Leeuwens parodiegedicht ‘De topman en de dood’, maar in de ondertekening van het ook afgedrukte oorspronkelijke gedicht ‘De tuinman en de dood’, in 1925 geschreven door Pieter Nicolaas van Eyck (1884-1954) – zie onderaan dit artikel. Zijn naam stond als P.N. van Eyck onder het gedicht woensdag.
Dat leverde deze ingezonden brief op:
„Gaarne correctie inz. Gedicht De Tuinman en de Dood op Achterpagina 26/6 HAFEZ, Iraans dichter, geïnspireerd door Roemi, is de dichter, en niet men. van Eyck. Met dank! Marijke Cuypers.”
Mevrouw Cuypers haalt hier een zaak aan die met enige regelmaat in de kolommen van NRC (en andere Nederlandse kranten) terugkeert. Namelijk de kwestie dat Van Eycks gedicht ‘De tuinman en de dood’ een bewerking is van een oude Perzische legende, die ook weer een bewerking is van oudere legendes.
Perzisch verhaal
Zo meldde NRC-lezer Ed Koers op 14 juli 2006, in een ingezonden brief na een bespreking van Van Eycks ‘De tuinman en de dood’ door Guus Middag, dat dit gedicht ‘plagiaat’ zou zijn, in feite een vertaling van een versie die de Franse kunstenaar en schrijver Jean Cocteau al in 1923 had gepubliceerd.
Middag schreef in een naschrift bij die brief: „Van Eyck leende van Cocteau, ja. Cocteau leende weer uit een toen in 1909 in het Frans verschenen bloemlezing van Perzische dichters en verhalenschrijvers. Maar die Perzen baseerden zich ook weer op bestaande legenden, die vaak weer op eeuwenoude internationale overleveringen teruggingen, enzovoort. Op die manier gaat Van Eycks gedicht terug op een joodse (versie van de) legende uit de 6de eeuw na Chr. Van Eyck heeft aanvankelijk geloof ik niet willen toegeven dat hij de stof geleend had. Maar hij heeft later wel, bij bundeling van het gedicht, in een ruime voetnoot toegevoegd dat zijn gedicht een bewerking van een oude Perzische legende was. Voor mijn gevoel is het een bewerking, zoiets als een gedicht op een gegeven uit een sprookje van Grimm, of uit een Griekse mythe. Daar komt bij dat ik altijd wel heb geweten (door die bronvermelding van de dichter zelf) dat het geen origineel materiaal was, en ik heb ook nooit aangenomen dat hij het zelf zo verzonnen had.”
Oude oosterse legende
Het gedicht ‘De tuinman en de dood’ is dus een bewerking van een eeuwenoude oosterse legende. Dat was overigens geen geheim, want snel na het verschijnen van Van Eycks gedicht noemde collegadichter Martinus Nijhoff het 1926 in de Nieuwe Rotterdamsche Courant (de voorloper van NRC) het een „voortreffelijke strofische weergave van de bekende Perzische legende”.
Dat Van Eycks gedicht een bewerking van Cocteaus bewerking van het verhaal was, werd in de jaren negentig van de vorige eeuw door de schrijver Herman Franke onder de aandacht gebracht, onder meer in dagblad Trouw. Daar reageerde de oriëntalist J.T.P. de Bruijn weer op, die in die krant stelde dat de overlevering nog verder terug ligt, en de uiteindelijke bron van het verhaal niet in de Perzische maar in de joodse traditie te vinden is.
Koning Salomon
Daar gaat het niet, zoals in Van Eycks gedicht om een tuinman van een Perzisch edelman, en Ispahaan, maar om twee schrijvers in dienst van koning Salomon, die de doodsengel Azraël zien en uit Jeruzalem voor hem wegvluchten, om later elders door hem te worden gehaald. In de zevende eeuw werd dit verhaal over Salomon in de islamitische ‘zee van verhalen’ zoals Salman Rushdie het noemt, opgenomen, aangepast en hergebruikt, zoals door middeleeuwse soefidichters als Roemi en Hafiz.
Uiteindelijk is de legende in vereenvoudigde vorm, als verhaal over de tuinman die ook niet aan de dood weet te ontsnappen bij ons terecht gekomen. Onder meer door Van Eycks bewerking als ‘De tuinman en de dood’. Die nu weer door Joke van Leeuwen is bewerkt. Und so geht es immer weiter.
Het gedicht van P.N. van Eyck:
De tuinman en de dood
Een Perzisch Edelman:
Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik,
Mijn woning in: „Heer, Heer, één ogenblik!
Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot,
Toen keek ik achter mij. Daar stond de dood.
Ik schrok, en haastte mij langs de andere kant,
Maar zag nog juist de dreiging van zijn hand.
Meester, uw paard, en laat mij spoorslags gaan,
Voor de avond nog bereik ik Ispahaan!” –
Van middag (lang reeds was hij heengespoed)
Heb ik in ’t cederpark de Dood ontmoet.
„Waarom,” zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt,
„Hebt gij van morgen vroeg mijn knecht gedreigd?”
Glimlachend antwoordt hij: „Geen dreiging was ’t,
Waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast,
Toen ’k ’s morgens hier nog stil aan ’t werk zag staan,
Die ik ’s avonds halen moest in Ispahaan.”
P.N. van Eyck