N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
In het artikel De strafadvocaat loopt grote risico’s, en de collega’s kijken weg (6/1) betoogt Folkert Jensma dat strafrechtadvocaten door hun cliënten worden misbruikt. Dat is een prikkelende stelling. Maar zijn artikel is eenzijdig en niet voldoende genuanceerd.
Misbruik van derdenrekeningen komt voor, helaas, en dat is in strijd met duidelijke wet- en regelgeving. Dit gebeurt overigens niet alleen bij strafrechtadvocaten, maar in alle praktijksoorten waarbij gelden via de derdenrekening lopen, dus ook in het notariaat. En niet alleen bij kleine(re) kantoren, maar ook bij de (hele) grote, zoals een groot kantoor in de Randstad enige tijd geleden heeft ondervonden met alle financiële en publicitaire schade van dien.
Hetzelfde geldt voor andere vormen van wangedrag van advocaten. Te hoge bedragen aan contanten aannemen, excessieve declaraties et cetera: dit komt voor en mag niet worden gebagatelliseerd. Daarvoor is de problematiek te groot.
Maar de bijna badinerende stelling dat de advocatuur wel „beginnetjes” maakt met verder professionalisering is echt te kort door de bocht. Met name éénpitters krijgen er ongenadig van langs. Daarmee wordt geen recht gedaan aan een zeer grote groep advocaten die zich bijvoorbeeld in een kleine kantoorsetting toelegt op maar één rechtsgebied en die praktijk op hoog niveau voert.
Opleiding
Alle advocaten vallen onder de opleidingsverplichtingen van de Nederlandse Orde van Advocaten, van éénpitters tot advocaten bij kantoren met 200-plus advocaten. Er is verplichte intervisie, en alle advocaten moeten in het kader van de permanente opleiding opleidingspunten halen en onderwijs volgen op het gebied van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Daar wordt serieus aan gewerkt, is mijn ervaring in de Wwft-opleidingsklasjes die ik aan honderden advocaten per jaar geef. Ook de top van de commune strafrechtadvocatuur volgt die klasjes en is zich terdege bewust van de gevaren.
Lees ook: Niemand mag crimineel geld aannemen, behalve de advocaat en die liever ook niet
Jensma is overigens niet de enige die die signaleert. Een enkele blik op de advocatuurlijke tuchtrechtuitspraken laat zien dat bij onregelmatigheden rondom de derdenrekening en transacties met contant geld streng wordt opgetreden. Dat geldt soms niet alleen jegens de feitelijke overtreders zelf. Ook werden onlangs bijvoorbeeld drie notarissen berispt voor het onvoldoende toezicht houden op één van hun (in dit geval notariële) partners die malverseerde met de derdenrekening van het kantoor. Ook dat noopt tot interne, verdere en uitgebreidere compliance- en controlesystemen. Steeds meer kantoren werken met die systemen. En terecht. Dat advocaten weinig doen is dus eenvoudigweg onjuist en overgesimplificeerd.
Het appel dat Jensma aan de advocatuur doet om de waarden die zij vertegenwoordigt aan het grote publiek kenbaar te maken, spreekt aan. Dat maakt de advocatuur ook kenbaar, bijvoorbeeld in het publieke debat over de gefinancierde rechtshulp. Het is duidelijk dat de uitkomsten van die financiële discussie een rechtstreeks verband hebben met kwaliteit. Daar ligt een grote verantwoordelijkheid bij de overheid. Een verantwoordelijkheid die de overheid vooralsnog niet pakt.
Bijvijlen
Het is goed dat Jensma het debat aanzwengelt. Binnen de advocatuur heeft zijn stuk al tot veel debat geleid – en niet in de vorm van een genoeglijke en zelfvoldane onderlinge causerie, maar met bijna ongekende felheid. Daarbij helpt het niet als strafrechtadvocaten in de samenleving worden weggezet als lieden die „criminele handelingen juridisch goedpraten”, zoals Jensma schrijft. Volgens hem moeten de advocaten „onderling scherpere tanden krijgen”. Misschien moeten voor de nuance juist de tanden van de kwaliteitsjournalistiek wat worden bijgevijld.