Jongeren op Veteranendag willen wél in dienst: „Voor mij staat het leger voor vrijheid, niet voor bezetting”

Ze staan met z’n drieën op een rij, handen op de rug, borst vooruit. Blauwe polo’s, groene legerbroeken en legerkistjes aan. In het leger zitten ze nog niet, maar dat willen Nathan Michielsen (17), River van den Hel (16) en Finn Skelton (17) straks na hun middelbare school wel. Ze zijn deze zaterdag aanwezig op de twintigste Veteranendag op het Malieveld in Den Haag, als vrijwilligers. Overal ter wereld worden mensen onderdrukt, zegt River, en hij wil daar iets tegen doen. „Voor mij staat het leger voor vrijheid, niet voor bezetting.”

Hij laat de Live Universal Awareness Map zien op zijn telefoon, waarmee hij de huidige conflicten in de wereld nauwgezet volgt – meermaals per week kijkt hij er even op. „Kijk, blijkbaar was er vandaag een explosie in Cherson in Oekraïne. En in een andere Oekraïense regio is iemand gewond geraakt bij een drone-aanval.”

Die interesse voor defensie is allesbehalve vanzelfsprekend onder jongeren: Europese legers zijn naarstig op zoek naar nieuwe aanwas, terwijl maar weinig jongeren zich melden, berichtte de Britse krant Financial Times vorige week. In Nederland zijn 17- tot 45-jarigen dienstplichtig, al worden zij sinds 1997 niet meer opgeroepen. In uitzonderlijke situaties kan de overheid wel een beroep op hen doen en zeventienjarigen krijgen een brief waarin zij op de hoogte worden gesteld van hun dienstplicht. De toon van die brief veranderde de afgelopen jaren: er wordt nu ook verwezen naar de oorlog in Oekraïne en de dreiging die dat meebrengt voor Nederland.

Het is onderdeel van een campagne om jongeren bewust te maken van het belang van defensie. Verder is de overheid van plan de animo onder jongeren voor een zogenoemd dienjaar te peilen middels een verplichte enquête. Daarmee hoopt defensie 2.000 potentiële militairen te rekruteren. Uit onderzoek van EenVandaag blijkt dat één op de drie Nederlandse jongeren bereid is een jaar het leger in te gaan, al zeiden de meeste respondenten er weinig voor te voelen.

Vorige maand stuurde staatssecretaris van Defensie Christophe van der Maat (VVD) een brief naar de Tweede Kamer waarin hij het belang benadrukte van een leger dat snel kan opschalen. Waar Nederland zich de afgelopen jaren vooral richtte op vredesmissies in andere landen, waarbij een paar honderd militairen worden uitgezonden naar een conflictgebied, moet het zich nu voorbereiden op actieve betrokkenheid bij conflicten op NAVO-grondgebied. Ofwel: de huidige oorlogsdreiging vereist een grotere krijgsmacht.

De 81-jarige veteraan Beren Sem, die even uitrust op een bankje na een wandeling over het Malieveld, wilde „als jonkie” eigenlijk ook niet dienen. Maar hij kwam er niet onderuit. „Gelukkig maar. Het onderlinge kameraadschap, samen ergens voor vechten, ik heb veel schik gehad. Ik was hondsbrutaal, maar ben daar opgevoed.” Tegen jongeren van nu zou hij zeggen: „Kom met je luie reet van je stoel af. Er is van alles aan de hand, meld je aan. Zo zie je nog wat van de wereld. En wat dacht je van het landsbelang?” Al snapt hij de terughoudendheid ook wel. „Poetin drukt op een knop en hij blaast je weg. Sta je daar met je waterpistooltje.”

‘Groeien als persoon’

Even verderop staan de twee Molukse veteranen Tom Renhugan (45) en Guus Anthonijsz (61) ervaringen uit te wisselen. „Ik was hem net aan het vertellen dat ik als kind opgroeide met een vader die in een Jappenkamp heeft gezeten, en hoe dat heeft geleid tot mijn militaire carrière”, vertelt Anthonijsz. Discipline was thuis de hoogste moraal, dat kwam van pas bij de krijgsmacht. Maar zijn vader was weinig spraakzaam en gaf hem niet de bevestiging die hij nodig had. „Die kreeg ik in het leger wel. Toen kon ik gaan groeien als persoon.”

Renhugan legt een hand op Anthonijsz’ schouder. „Dit is wat je nodig had van je pa, maar pas in het leger kreeg.” Hij voelt dat zelf net zo – zijn vader zat bij het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL), het Nederlandse leger in het vroegere Nederlands-Indië, waar ook veel Molukkers voor werden gerekruteerd. „Onze ouders konden niet praten over het leed dat ze daar hadden meegemaakt. Als kind loop je dan tegen een muur op. Ik ben het leger ingegaan om me te bewijzen tegenover mijn vader.”

Hij heeft het idee dat jongeren nu liever kiezen voor een baan „zonder vieze handen” en mét goed salaris. „Maar je kunt ook kiezen voor een carrière die iets bijdraagt aan de maatschappij en die het beste in jezelf naar boven haalt. Want iedereen heeft potentie. En hier leer je je eigen potentie kennen.”

Tussen de legervoertuigen – tanks, motoren, zelfs een militaire korjaal (een Surinaamse houten kano) – en af en toe onderbroken door het gebrul van overvliegende straaljagers en helikopters vertelt ook de 75-jarige Ad van Wingerden over zijn diensttijd. Hij diende in de jaren zeventig in Suriname, dat in 1975 onafhankelijk werd maar door Nederland destijds „onvolwassen is achtergelaten”, volgens hem. De gebeurtenissen die daarop volgden – een binnenlandse oorlog, de Decembermoorden, corruptie, economische malaise – doen hem nog steeds met betraande ogen stilvallen. „We hebben weggekeken.” En dat mag niet weer gebeuren, vindt hij. Daarom zegt hij: voer de dienstplicht weer in, met de huidige dreiging in de wereld. „Geef iedereen een basistraining, zodat we erop toegerust zijn de vrijheid in Europa te handhaven én vrede en veiligheid te waarborgen in andere landen.”

Zo staan ook de drie scholieren Nathan, River en Finn erin. Finn: „Er gaan onnodig veel mensen dood in de wereld. Ik denk dat militairen daar verandering in kunnen brengen.” Zijn opa zat ook in het leger. „Ik wil in zijn voetsporen treden.” Ook Nathan is al van kleins af aan geïnteresseerd in de krijgsmacht; veel van zijn vaders vrienden zijn mariniers. „Stoere mannen met grote geweren, dat vond ik supertof.”

Nu komt zijn motivatie meer voort uit de huidige oorlogen. „Elke dag lees ik wel iets over oorlog. Dat maakt mijn motivatie om te dienen nog groter. Ik ben bereid mijn leven op het spel te zetten voor de veiligheid van mijn land en voor mensen uit andere landen die niets met die oorlog te maken hebben.”