Met de vroegste naalden naaiden ze in de IJstijd het eerste thermo-ondergoed

Van kledingtrends uit de laatste IJstijd is bar weinig bekend. Meer kennis bestaat over trends in kleermakersgereedschap, in die afgelopen 100.000 jaar. Vanaf ongeveer 80.000 jaar geleden begint Homo sapiens in Afrika benen priemen te gebruiken. Een handig nieuw instrument om gaatjes in uitgesneden beestenvellen te prikken om ze daarna met pezen of ander draad een betere pasvorm te geven. De priem wordt ook, en misschien wel vooral, gebruikt om gaatjes te maken in schelpen, voor kralenkettingen.

Veel later, 40.000 jaar geleden, verschijnt de naald op het toneel, in het noordelijke gedeelte van Eurazië. In essentie is een naald een kleine priem met een gaatje voor de draad. Die naald moet haast wel zijn ontwikkeld door een grotere behoefte aan beter passende kleding in deze aanloop naar de koudste periode in de IJstijd. Dit blijkt uit een overzicht van onderzoek naar paleolithische naalden, dat een team archeologen onder leiding van ‘kleding-prehistoricus’ Ian Gilligan (Universiteit van Sydney) afgelopen vrijdag publiceerde in Science Advances.

In die koude tijden kon goed passende kleding wind en kou veel beter buiten houden dan de losse poncho-achtige constructies van vóór de priem en de naald. En het werd ook beter mogelijk om twee lagen kleding over elkaar aan te trekken, volgens de onderzoekers een must om te overleven in de winters met gemiddelde temperaturen tot twintig graden onder nul. Volgens moderne normen zouden dat vier lagen moeten zijn, maar de onderzoekers denken dat de dierenhuiden waarvan IJstijdkleding werd gemaakt, zoveel warmer waren dan textiel dat twee lagen genoeg moeten zijn geweest, mits goed genaaid. Niet toevallig is thermisch ondergoed waarschijnlijk een uitvinding uit de IJstijd.

Voordat de benen priem en naald werden uitgevonden, was het ook al mogelijk om gaten in dierenhuiden te prikken, met stenen ‘stekers’. Maar kledingtechnisch was dat behelpen, volgens een eerder onderzoek zouden de neanderthalers in het koude Europa lang hebben rondgelopen in ‘toga’s van beestenvellen’. Vanuit het warmere Afrika bereikte Homo sapiens pas circa 50.000 jaar geleden het koudere Europa en Azië, met dus al priemen in het gereedschapspakket, en snel daarna ook naalden. Pas op het laatst van hun bestaan, eveneens ca. 50.000 jaar geleden, gingen neanderthalers benen priemen gebruiken, mogelijk beïnvloed door H. sapiens. Naalden hebben ze nooit gebruikt – al wordt de 40.000 jaar oude naald uit de Denisova-grot in Siberië ook weleens aan neanderthalers toegeschreven.

Mogelijk zijn naalden zelfs twee keer uitgevonden, zo groot was de behoefte

Mogelijk zijn in deze tijd naalden zelfs twee keer uitgevonden, zo groot was kennelijk de behoefte. De oudste benen naalden, uit Siberië (Denisova-grot, ca. 40.000 jaar oud) en de Kaukasus (Mezmaiskaya-grot, 38.000 jaar oud) zijn veel dunner en fijner dan de amper jongere naalden uit China (uit de Zhoukoudian-grot, ca. 35.000 jaar geleden), die grof en breed zijn. Ook de duidelijk verschillende stenen werktuigen in de twee gebieden doen vermoeden dat er niet veel uitwisseling was. Pas 25.000 jaar geleden verschijnen in China dunne naalden.

Ook in Yana, binnen de poolcirkel in het Siberische Jakoetië, zijn grote dikke naalden gevonden, als een van de acht varianten in een grote collectie van 192 naalden en naaldfragmenten, 33.000 jaar oud. De archeologen denken dat de fijnere naalden gebruikt werden voor kleding, de dikkere voor tentmateriaal en tassen – allemaal van dierenhuid.

IJstijdkleding zelf is niet overgebleven. De oudst bekende kleding is 7.000 jaar oud: stukjes linnen uit Italië en geweven palmblad uit Florida. In drie bijzondere graven uit het Russsiche Soengir (200 kilometer ten noordoosten van Moskou, ca. 25.000 jaar oud) zijn op de skeletten wel ongeveer tienduizend ivoren kralen teruggevonden, ongetwijfeld op kleding genaaid. Uit het kralenpatroon is te herleiden dat deze man en twee jongens een soort goed aansluitende Inuit-parka’s en -broeken droegen, inclusief onderkleding, zo schrijft Ian Gilligan in zijn standaardwerk Climate, Clothing, and Agriculture in Prehistory (2018). En in het Siberische Mal’ta, nabij Irkoetsk en het Baikalmeer, zijn niet alleen 70 naalden gevonden – 20.000 jaar oud – maar ook hangers van een paar centimeter, beeldjes van dik aangeklede mensen, mogelijk kinderen, in wat met moderne ogen nog het meest lijkt op een lange gewatteerde ‘donsjas’ die nog altijd populair zijn in koude winters.

De strijd tegen de kou lijkt beslissend in de ontwikkeling van de naaldkunst, maar ook versiering van de kleding moet een rol hebben gespeeld, schrijven de archeologen. De gewoonte van de mens om het lichaam te versieren is oud: met oker (sinds circa 300.000 jaar geleden), hangers van doorboorde schelpen (sinds ca. 140.000 jaar geleden) en misschien ook tatoeages (de oudste bekende zijn slechts 5.000 jaar oud, op het lichaam van ijsmummie Ötzi). Eenmaal gehuld in dikke kleding moesten die versieringen met naaldwerk op de kleding worden aangebracht, zoals bijvoorbeeld de ontstellende hoeveelheid kralen in de graven in Soengir laat zien.