Goed en fout in de familie van historicus Hans Blom

Op 1 mei 1945 rijden Annie Blom en haar dochters Rie, Map en Door in een vrachtwagen vol arrestanten kamp Westerbork binnen. Ze hebben geen idee waar ze zijn. ‘Van Westerbork had ik nog nooit gehoord’, zal Map later zeggen. ‘Laat staan dat ik wist wat zich daar had afgespeeld.’

In de herfst van 2021 zijn Map en Door, stokoud inmiddels, opnieuw in Westerbork. Ze zijn daar omdat hun achterneef Onno Blom bezig is zich te verdiepen in de oorlogsgeschiedenis van zijn familie, voor een boek en een documentairereeks op televisie. Oorlogsduif. Een familiekroniek heet het boek van Blom, auteur van een veelgeprezen biografie van Jan Wolkers.

Het oorlogsverleden van zijn familieleden leent zich op het oog goed voor een spannend, gelaagd boek. De meesten waren fervent aanhanger van de NSB, de partij van Anton Mussert. Daarom belandden ze na de bevrijding in Westerbork waar de rollen in mei 1945 werden omgedraaid: achtergebleven Joden werden aangesteld als bewaker van foute Nederlanders. Zoals de Blommen.

Niet alle Blommen waren fout. Jan Blom, de grootvader van Onno, riskeerde zijn leven in het verzet, terwijl zijn zeven broers en zussen én zijn ouders allerhande diensten verleenden aan de bezetters. Opa Jan werd na de bevrijding lid van de staf van Prins Bernhard.

En dan is er ook nog Hans Blom, geboren in de oorlog, de vader van Onno. Die heeft zijn leven zo’n beetje in dienst gesteld van de Tweede Wereldoorlog, als historicus en directeur van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD). In 1983 hield hij een oratie, In de ban van goed en fout?, een pleidooi om de oorlog niet langer louter te beschrijven langs de lijnen van verzet en collaboratie, waarmee hij destijds veel losmaakte.

Maar naar de geschiedenis van zijn eigen familie deed Hans Blom nooit onderzoek. ‘Het interesseerde me niet’, zegt hij tegen zijn zoon. Die neemt daar geen genoegen mee en stelt voor dat bijzondere familieverleden samen te gaan onderzoeken.

Dat doen ze. Samen gaan ze langs familieleden en op zoek in archieven. Als ze ergens binnenkomen stelt de emeritus-hoogleraar zich voor als ‘de onderzoeksassistent van mijn zoon’. ‘De meeste dienstdoende archivarissen weten precies wie hij is en kunnen een glimlach niet onderdrukken’, schrijft Onno Blom.

Limonadefabriek

De Blommen zijn middenstanders die zelf weer afstammen van eenvoudige arbeiders. In 1910 begint Johan Blom, de overgrootvader van de auteur, in Den Haag een limonade- en spuitwaterfabriek. Zijn moeder, de betovergrootmoeder van de auteur, had zich aan de armoede ontworsteld middels een kruidenierswinkeltje dat ze had overgenomen nadat haar man arbeidsongeschikt was geworden. Johan Blom doet goede zaken, totdat in de jaren dertig de crisis toeslaat en de bestellingen kelderen.

Hier wordt het verhaal interessant. Begin jaren dertig is Jan Blom, de grootvader van de auteur en de latere verzetsheld, de eerste van de familie die zich aansluit bij de NSB. Over zijn motieven komen we helaas weinig weten. Gelovig zijn de Blommen niet, en ook van het communisme moeten ze niets hebben. Ze horen nergens bij. Bekend is dat de NSB in de jaren dertig aantrekkingskracht uitoefende op middenstanders.

Lang blijft Jan Blom niet lid van de NSB. Waarom hij zijn lidmaatschap opzegde wordt ook niet helemaal duidelijk, Onno Blom vermoedt dat het iets te maken heeft met het ambtenarenverbod: eind 1933 verbiedt de regering Colijn het ambtenaren om lid te zijn van de NSB.

Jan Blom is de eerste in zijn familie die naar de universiteit gaat. Hij studeert natuurkunde en wordt leraar. Als de Duitsers in mei 1940 Nederland binnenvallen is Jan Blom reserveofficier bij de Rijdende Artillerie. Zijn eenheid wordt ingezet in het noordelijke vak van de Valleistelling, beter bekend als de Grebbelinie, maar hoeft geen schot te lossen. Bij die eenheid wordt wel de kiem gelegd voor een verzetsgroep van officieren, genaamd De Duif. Nogal wat van de kameraden van Jan Blom komen uit Friesland. Via hen belandt hij eind 1944 in Friesland, waar hij zich voor het verzet bezighoudt met het verzamelen van inlichtingen voor de geallieerden en betrokken is bij wapendroppings.

Onno Blom trekt nogal wat bladzijden uit voor het verzet in Friesland. Te veel, naar mijn smaak, waardoor het boek een beetje uit het lood hangt. Uitgebreid staat hij stil bij de dood van Philip Pander, een kameraad van zijn opa die door de Duitsers wordt opgepakt en gefusilleerd. Schrijven kan Onno Blom. Maar de nadruk op al die verzetsverhalen maakt van Oorlogsduif iets te veel een spannend jongensboek.

Met zijn ruim 530 pagina’s is Oorlogsduif niet veel dunner dan het vorig jaar verschenen Het kleedje voor Hitler van Bas von Benda-Beckmann, óók een familiekroniek, en óók een verhaal over een familie die, op één uitzondering na, voor de verkeerde kant kiest. Von Benda-Beckmann begint zijn verhaal eerder, in de negentiende eeuw, en geeft zijn hoofdpersonen veel reliëf waardoor ze echt tot leven komen. Ten opzichte van Von Benda-Beckmann heeft Onno Blom het voordeel dat hij enkele van zijn hoofdpersonen, tante Map en Door, kan interviewen, omdat ze nog leven als hij aan zijn project begint. Toch krijgen zijn hoofdpersonen niet zo veel reliëf.

De Blommen zijn niet zo maar lid van de NSB. Ze melden zich aan bij de Weerbaarheidsafdeling (WA), werken als secretaresse voor de NSB, of worden Verwalter (bewindvoerder) van een Joodse limonadefabrikant (overgrootvader Johan). Twee broers melden zich bij de SS om te gaan vechten aan het Oostfront. Ze worden afgekeurd omdat ze te klein zijn. ‘Zelfs als kanonnenvoer voldeden ze niet’, schrijft Blom. De familie blijft de partij trouw tot het bittere einde. In maart 1945 wil tante Map nog dienst nemen bij de Flak, de Flugabwehrkanone, het Duitse luchtafweergeschut.

Het is begrijpelijk dat Onno Blom geïntrigeerd was door het verhaal van zijn familieleden. Maar aan het einde vroeg ik me af: is het hem nu echt gelukt hun volharden te verklaren? Ze werden gedreven door vaderlandsliefde, opa de verzetsheld net zo goed als de rest van de familie. Daar moeten we het mee doen.

Als Onno Blom met zijn tantes teruggaat naar Westerbork, waar hun vader overleed, vraagt hij hen of zij zich schuldig voelen. ‘Nee’, zegt tante Map ferm. ‘Ik heb niets misdaan.’ Tante Door begrijpt wel dat de familie na de oorlog gestraft werd. ‘Wij hebben het niet goed gezien.’ Wat vinden ze ervan dat hun achterneef het verleden oprakelt? ‘Ik zal blij zijn dat ik dood ben als dit naar buiten komt’, zegt Map. Binnen een half jaar na het bezoek aan Westerbork zijn beide tantes overleden.