De Syrisch-Palestijnse dichter Ghayath Almadhoun raakt met zijn poëzie het wezen van het leed in het Midden-Oosten

Soms heeft een dichter genoeg aan een handvol woorden, zeker wanneer er al zat over het onderwerp gezegd is. Over de slepende migrantencrisis aan de randen van Europa kan de Syrisch-Palestijnse dichter Ghayath Almadhoun zeker meepraten, maar in het gedicht ‘Voedselketen’ houdt hij het kort: ‘In een rustig restaurant dat uitkijkt over de Middellandse Zee, bestelde ik een/ gebakken vis. Hij smaakte naar Syriërs.’

Het leest als een slechte mop en wordt nog voorafgegaan door een waarschuwing: ‘Elke overeenkomst tussen dit gedicht en de verbeelding berust op toeval.’ Dat vond ik flauw, tot ik bij herlezing besefte dat ik te snel gelezen had: er staat ‘verbeelding’ en niet ‘realiteit’.

Doorgaans dek je je in met een disclaimer, maar hier steekt Almadhoun juist zijn nek uit door de realiteit op het spits te drijven. Dat gebeurt aanhoudend in zijn derde bundel in Nederlandse vertaling, Ik heb een afgehakte hand voor je meegenomen, waarin hij in vergelijking met de eerdere bundels cynischer klinkt en zich ook wat verliest in redundantie.

De bootvluchteling in ‘Voedselketen’ wordt verslonden ‘door een roofdier dat/ de Middellandse Zee wordt genoemd’, zoals Almadhoun in een van die bundels schreef, en eenmaal verdronken wordt hij onderdeel van een nieuwe voedselketen. Zo kan hij uiteindelijk op je bord belanden. Kan het nog luguberder? Jazeker, want hoe weet de dichter hoe zijn landgenoten smaken?

Natuurlijk bedient de dichter zich van de verbeelding, want dat is zijn grootste wapen, maar dat doet hij niet om zich van de werkelijkheid af te keren. Integendeel, hij verstrengelt verbeelding en realiteit verregaand met elkaar.

Oorlog

In ‘Als we in een virtuele wereld zouden leven’, waarin de oorlog voorbij is maar er nog steeds bommen vallen in het hoofd van de dichter, probeert hij te vertellen over de impact van die oorlog. Hij zag een man het vlees van diens dode broer eten: ‘Geen metafoor, zoals in/ de Koran, maar een man die, om niet te verhongeren, het lijk opeet van zijn/ broer die tijdens een bombardement is omgekomen.’

Het figuurlijke en letterlijke houden elkaar in een wurggreep, zo blijkt ook uit het lange gedicht ‘Évian’. Niet alleen de vluchtelingen, maar ook hun schip heeft het loodje gelegd. De Middellandse Zee blijkt ‘verdronken’ – een beeld dat ook in een eerdere bundel van Almadhoun voorkwam – en de Europese Unie klampt zich vast ‘aan een stuk wrakhout’. Absurde beelden en tóch hebben ze iets levensechts. Onderzoek op basis van satellietbeelden wijst uit ‘dat het gezonken schip niet kon zwemmen’. De gebeurtenissen zaaien verwarring bij de journaalkijkers in hun woonkamers, waar zeewater uit de televisie druipt en de vloeren blank zet. Een ‘Europese vrouw uit de middenklasse’ vraagt zich af waarom de vluchtelingen niet per vliegtuig kwamen. Een sterk staaltje onwetendheid, zo vindt ook de beeldbuis: ‘Omringd door deze witte naïviteit, pleegde de televisie zelfmoord.’ Weer iemand anders betreurt het verlies van goedkope arbeidskrachten ‘die de billen van onze Europese gepensioneerden zouden komen afvegen’.

Het gedicht eindigt met drie ‘kanttekeningen’. In de eerste somt de dichter het gebruikelijke vitriool op dat vluchtelingen over zich heen krijgen: ‘Ze zullen onze banen en onze huizen afpakken en onze vrouwen verleiden.’ Was het echt nodig om deze stereotypen te reproduceren? De dichter legt in de tweede kanttekening uit dat deze geciteerde clichés niet over Syriërs gingen, maar over Joden die in de jaren dertig voor de nazi’s vluchtten. Op de Conferentie van Évian bleek dat zij in geen enkel geallieerd land welkom waren, vertelt de laatste kanttekening, zodat een nationaalsocialistische krant, vier maanden voor de Kristallnacht, kon schrijven: ‘Niemand wil ze hebben.’ De rest is geschiedenis – maar geen verleden tijd, getuige de parallellen met nu.

Geleefde ervaring

Zie hier een ander groot wapen van deze dichter: de feiten. Hij kan putten uit zijn geleefde ervaring en opgedane levenswijsheid, maar ook uit de loodzware geschiedenis die hem achtervolgt en waar hij in feite de belichaming van is, afgaande op ‘Ode aan het verdriet’, een wrange en venijnige lofzang op Europa, het continent dat hem niet alleen onderdak biedt, maar ook de wereld verziekte met zijn kolonialisme, ‘dubbele maatstaven’ en ‘superieure blik’: ‘Jij, die de vernietiging van de Joden hebt/ bedacht, de Endlösung die ertoe heeft geleid dat ik als vluchteling ben geboren/ in het Yarmouk-kamp voor Palestijnse vluchtelingen in Damascus, omdat je in/ al je schaamteloosheid met Palestina, mijn land, compensatie hebt betaald, als/ de oplossing voor de Holocaust die jouw witte inwoners, die geloofden in het/ zuivere arische ras, hebben uitgevoerd.’

Een schrijnende en psychotische ervaring lijkt het me om hiervan het wandelende en dichtende symbool te zijn. De dichter schreef erover in het lange prozagedicht ‘Schizofrenie’, opgenomen in ik hier jij daar (2017), een samenzang met toenmalig Dichter des Vaderlands Anne Vegter. Hij bezocht erin Ieper en aanschouwde een landschap dat zo mooi was dat je de gruwelijkheden die er plaatsvonden vergat. Het was inmiddels een ‘succesvolle toeristenattractie’ geworden. Hier was de geschiedenis ‘in staat je aan te/ kijken met stalen ogen’, schreef Almadhoun:

Het heden vermengt zich met het verleden, met het gas. Het gas in de longen van hen die hier zijn gestorven vermengt zich met het gas in de longen van hen die een eeuw later zijn omgekomen in de buitenwijken van Damascus. Niemand heeft de les geleerd, niemand zal haar leren.

Volgens een kanttekening (ook hier al!) vond de Joods-Duitse chemicus Fritz Haber het chloorgas uit dat ingezet werd op de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog en de weg effende voor het gas waarmee de nazi’s zijn volk vernietigden. Nie wieder, zou je denken, nooit meer, maar die les is niet geleerd. Gas wordt nog steeds ingezet tegen burgers, niet alleen tijdens de Syrische burgeroorlog, maar tot op de dag van vandaag.

Ieper en Damascus worden aangevuld met Almadhouns huidige woonplaats Stockholm, waar het rustig is. Maar wat betekent die rust? In het slotgedicht van Ik heb een afgehakte hand voor je meegenomen wordt de dichter geteisterd door Zweedse kou en zogenaamde neutraliteit. Stockholm is een ‘gouden gevangenis’ en het is niet toevallig dat ‘het stockholmsyndroom naar jou is vernoemd’. Almadhoun is Zweed wanneer er belastingen geïnd wordt, maar ‘migrant als ik gelijkheid eis’.

Hij zit vast tussen de dictatuur van zijn vaderland en de dictatuur van de Zweedse winter. Almadhoun kent beide kanten door en door en is, zoals elke migrant, veroordeeld tot een tussenruimte: niet goed in staat te wortelen in het land van aankomst, vaak door externe omstandigheden en vijandigheden, maar ook door de pijn van ontworteling die hij almaar voelt, aangezien zijn hoofd en hart zich nog in het land van herkomst bevinden, zelfs als het daar door oorlog en honger onleefbaar is.

Deze paradox signaleerde dichter Joost Baars al in zijn nawoord bij Almadhouns Weg van Damascus (2014): een oorlogsplek is een plek ‘waar je enerzijds moet zijn, uit solidariteit, maar anderzijds niet kunt zijn, omdat het er levensgevaarlijk is’. En je ziet dit ook terug bij de Journaalkijkers uit ‘Évian’ – en bij Almadhouns lezers: ‘[J]uist dat het aanschouwen van verwoesting en bloedvergieten alleen mogelijk is vanuit de veilige huiskamer, zegt iets over wat het betekent om je er middenin te bevinden.’

Deze tegenstrijdigheid doorklieft elk gedicht van Almadhoun, of het nu over Ieper of over de liefde gaat. Dus natúúrlijk zit er iets redundants in deze poëzie, maar een alternatief is er niet: deze variant op het stockholmsyndroom zou je ‘het syndroom van Damascus’ kunnen noemen. De dichter ontkomt niet aan zijn omstandigheden: ‘Jij zegt dat ik aan de oorlog ben ontsnapt. Nee, liefste, niemand ontsnapt aan/ de oorlog. Het is alleen zo dat ik niet ben gestorven. Ik ben blijven leven, dat is/ alles.’ En oorlog of niet, nog altijd vallen in zijn hoofd de bommen.