Die ene zin, die bleef vooral hangen. Mark Rutte sprak ongeveer een half uur lang, uit het hoofd, heen en weer drentelend in een uitverkochte Rode Hoed in Amsterdam. De verwachtingen van zijn HJ Schoolezing waren hooggespannen, vertelt Arendo Joustra, organisator en toenmalig hoofdredacteur van opinieblad EW. Deze lezing is vrijwel elk jaar spraakmakend, hier vertellen politici over hun drijfveren en ideeën. En deze keer, op 3 september 2013, kwam de minister-president zelf langs.
Joustra: „Maar Rutte deed er alles aan om zijn verhaal zo klein mogelijk te maken.” Al meteen aan het begin zei Rutte de hoge verwachtingen te zullen temperen. „Ik wil de olifant benoemen die een deel van de zaal het zicht ontneemt. Op die olifant staat heel groot: visie.”
Deze zin werd de jaren erop zo vaak geciteerd, dat het zelfs Rutte ging tegenstaan. „Het is zo blijven hangen”, zei hij in 2020. Toch presenteerde Rutte zichzelf graag zo tijdens zijn jaren als minister-president: als een man zonder ideologie, een manager die alleen problemen aanpakt. En zo liet zijn partij, de VVD, hem het liefst aan de kiezer zien. In 2021 voerde de partij campagne met een Rutte van bordkarton.
Maar op die manier ontnam Rutte het zicht op hemzelf. Vier kabinetten-Rutte en vele openbare optredens en lezingen laten zien dat Rutte wel degelijk een consistent wereldbeeld heeft. Als premier wilde hij Nederland naar dat beeld veranderen, en dat is hem voor een groot deel ook gelukt.
Die septemberavond in De Rode Hoed liet Rutte merken wel degelijk een visie te hebben
‘Een gaaf land’
Die septemberavond in De Rode Hoed zei Rutte veel méér dan alleen die zin over de olifant. Hij liet merken wel degelijk een visie te hebben. Hij had het over de „vormende” jaren tachtig, toen zijn voorganger Ruud Lubbers (CDA) fors bezuinigde op de publieke sector. „Er werd voor het eerst gesproken over niet meer, maar minder overheid.”
Dat idee sprak Rutte al op jonge leeftijd aan, zei hij. Geïnspireerd door de bezuinigingspolitiek van Lubbers zag Rutte een Nederland voor zich waar burgers zoveel mogelijk alles „zelf regelen, samen met de mensen in hun omgeving”. Rutte: „Dat is goed voor de mensen zelf, maar het levert ook een hechtere samenleving op.”
Rutte was op het moment dat hij de lezing uitsprak al drie jaar premier, en bezig aan zijn tweede kabinet. Met zijn eerste kabinet (2010-2012) was hij over rechts gegaan, met het CDA en gedoogsteun van de PVV. Na de val van dat kabinet ging hij regeren met de sociaal-democraten van de PvdA. Maar wie hij ook uitkoos als coalitiepartner, zegt Albert Jan Kruiter, medeoprichter van het Instituut voor Publieke Waarden, „de grondtoon was altijd dezelfde”. „Wat hij consequent deed, was het veruitwendigen van verantwoordelijkheid: hij duwde die weg van de overheid en gaf die aan burgers. Doe het maar zelf. Dat is een heel liberaal idee.”
Rutte zei vaak dat Nederland „een gaaf land” is. En dat, zegt Kruiter, past in zijn visie op de zelfredzame burger. „De onderliggende boodschap is dat er niet zoveel hoeft te veranderen. En: je ontkent dat Nederland voor veel mensen géén gaaf land is. Die tweedeling heeft hij in zijn beleidskeuzes niet willen zien.”
In de jaren dat Rutte VVD-leider was, maar nog geen premier, had hij over de rol van de overheid al vastomlijnde ideeën. In 2007 schreef hij in een essay in Elsevier Weekblad dat de economie moet ontstaan zoals talen ontstaan: „Spontaan en zonder begeleiding”. De overheid zou niet een visie moeten opleggen, maar alleen burgers in staat moeten stellen „eigenbelang na te streven”.
Op andere onderwerpen was hij nog zoekende. Rutte experimenteerde met ‘Groen Rechts’, een pamflet waarin hij betoogde dat milieubescherming en economische groei samen kunnen gaan. Hij opende in 2008 in de Tweede Kamer een ‘vrijdenkersruimte’ om het werk van controversiële kunstenaars te tonen. Maar hij disciplineerde zijn verhaal, en liet het vooral gaan over de economie en veiligheid, klassieke VVD-thema’s.
Totalitaire samenlevingen
Toen al stond Ruttes beeld van de samenleving min of meer vast. Hij zag een Nederland waarin individuen de richting bepalen en de staat alles faciliteert met hulp van een vrije markt. Hij had die visie afgekeken van de Oostenrijkse filosoof Friedrich Hayek, die in het midden van de twintigste eeuw betoogde dat iedere vorm van staatsinmenging kan leiden tot totalitaire samenlevingen. Er is geen algemeen belang, vond Hayek, alleen eigenbelang. Hayeks denken was van grote invloed op een hele generatie conservatieve politici, zoals Ronald Reagan, Margaret Thatcher, en in Nederland Frits Bolkestein. Deze voorganger van Rutte als VVD-leider was op zijn beurt weer de ideologische leermeester van zowel Rutte als Geert Wilders.
Op sommige momenten kon Rutte polariserend zijn. In 2010, toen hij zaken deed met CDA en PVV, had hij het over een akkoord „waar rechts Nederland de vingers bij kan aflikken”. In datzelfde jaar zei hij op het VVD-congres: „Waar ik zo’n hekel aan heb bij links, oh vreselijk, dat is dat nivelleren. Als het aan links ligt, hebben we dadelijk inkomensafhankelijke krentenbollen.” Over Turkse Nederlanders die zich onvoldoende zouden aanpassen, zei Rutte in 2016 in Zomergasten: „Pleur op, zou ik in plat Haags willen zeggen.”
Tegelijk: normen stellen wilde Rutte zo min mogelijk. Of alleen in heel algemene woorden. „Normaal doen is de norm die we met elkaar moeten uitdragen”, zei Rutte tijdens de campagne van 2017.
Het zou de ambitie van FVD in de weg staan om een respectabele bestuurspartij te worden. Geen moreel, maar een tactisch argument.
Een paar keer nam Rutte wel een morele positie in, vooral in de laatste jaren van zijn premierschap. Zijn kijk op Zwarte Piet veranderde, van ‘zo doen we het nu eenmaal’ naar afkeuring. En in 2022 bood hij namens het kabinet excuses aan voor het slavernijverleden, op morele gronden.
Hij zei: „Ik dacht: de slavernij is een geschiedenis die ver achter ons ligt. Ik had het mis. Want eeuwen van onderdrukking en uitbuiting werken door in het hier en nu. In racistische stereotypen, in discriminerende patronen van uitsluiting, in sociale ongelijkheid.”
Een deken van pragmatisme
Rutte heeft op veel beslissende momenten geprobeerd zijn visie op mens en maatschappij te verhullen, zegt socioloog en politicoloog Merijn Oudenampsen, verbonden aan de Université Libre de Bruxelles. „Hij staat in een lange traditie van liberalen die moeite hebben met een overheid die doelen stelt of een samenleving die ergens naar onderweg is. Aan het hoofd van de staat vind je geen stuurman, zoals premier Hendrikus Colijn (ARP) zichzelf een eeuw geleden noemde, maar meer een verkeersregelaar.”
Zijn ideeën verhult Rutte onder een deken van pragmatisme. „Maatregelen die hij aankondigde, waren altijd noodzakelijke aanpassingen aan de werkelijkheid, zo presenteerde hij ze. Op die manier depolitiseerde hij zijn beleidskeuzes. De wereld ís al geglobaliseerd, zei hij bijvoorbeeld. Daar moet Nederland zich aan aanpassen.”
Taal is hierbij het wapen van Rutte, ziet Eveline van Rijswijk, politiek historicus en programmamaker. Ze maakt columns voor NPO Radio 1 over taal, en Rutte is hierbij een vaak terugkerend onderwerp. „Hij kreeg vorig jaar de Thorbeckeprijs voor politieke welsprekendheid, de jury noemde hem ‘de meester van de verbale verhulling’. Dat je als politicus in Nederland juist met verhulling een prijs krijgt, zegt alles. Rutte gedijt daar goed bij.”
Rutte spreekt de verhullende woorden van een manager uit het bedrijfsleven, zegt Van Rijswijk. „Het gaat bij hem nooit over problemen, maar over ‘probleempjes’, die je moet ‘fixen’. En hij kan ontzettend goed sussen, dat heeft hem geholpen zo lang aan de macht te blijven. Nooit zou hij burgers vertellen dat ze het niet goed doen. Dat is meer iets voor linkse politici, en een reden dat ze het altijd zo lastig hebben. Rutte zei: ‘We moeten wel een beetje leuk leven, gewoon lekker barbecuen in de zomer.’ Moralistisch gedoe, daar houden kiezers niet van.”
Mark Rutte kan ontzettend goed sussen, dat heeft hem geholpen zo lang aan de macht te blijven
Drastisch bezuinigen
Toen Rutte de verkiezingen van 2010 won en premier werd, belandde hij midden in een economische crisis. Hij moest bezuinigen, en vertelde daarbij het verhaal dat dicht bij zijn eigen overtuigingen ligt. De staat (Rutte zegt liever ‘staat’ dan ‘overheid’) moet zorgen voor veilige straten, goede ziekenhuizen en scholen en een draaiende economie. Buiten die kerntaken moeten burgers het zelf oplossen.
Het tweede kabinet-Rutte, met de PvdA als coalitiepartner, kwam in 2014 met de ‘participatiesamenleving’. Het idee: als je iets niet meer zelf kan, dan doe je een beroep op buren, familieleden of vrienden. De overheid komt pas daarna, en mag ook iets terugvragen: een eigen bijdrage, of vrijwilligerswerk.
Rutte verkocht de participatiesamenleving op de klassieke Rutte-manier: als een voldongen feit. Het wás al zo dat burgers alles zelf wilden doen, het moest alleen iets beter geregeld worden.
In de Tweede Kamer deed hij alsof heel Nederland het met zijn hervormingen eens was. „We hebben die tocht door de woestijn met alle 17 miljoen Nederlanders gemaakt.”
De forse bezuinigingen die dit opleverde, waren „bijvangst”, zei Rutte.
De jaren erop trok de rijksoverheid zich steeds verder terug. Sociale werkplaatsen verdwenen. Arbeidsgehandicapten moesten sneller aan het werk gaan. De jeugdzorg ging van het Rijk naar gemeenten, die zich hier vaak geen raad mee wisten, omdat er tegelijk zwaar op bezuinigd werd. Het gevolg was dat juist kwetsbare burgers, voor wie Nederland niet per se een gaaf land is, steeds meer moeite hadden zich staande te houden. De kabinetten-Rutte hadden de zelfredzaamheid van de samenleving totaal overschat, schreef het Sociaal en Cultureel Planbureau in 2020.
Lees ook
Mark Rutte verlaat Nederland: hij wil géén cadeaus en geen toespraken
Crisis als kans
De financiële crisis was een kans voor Rutte om zijn ideeën over een kleine overheid in de praktijk te brengen, zegt Albert Jan Kruiter van het Instituut voor Publieke Waarden. „De noodzaak om te bezuinigen was er, maar Rutte ging er veel te ver in. Op het gebied van wonen en werken trok de overheid zich terug. Maar toen er weer ruimte kwam om te investeren, gebeurde dat niet, of veel te laat.”
Het gevolg: een crisis in de uitvoering, zoals het Toeslagenschandaal liet zien. „Maar kijk ook naar de wooncrisis. Huizen zijn onbetaalbaar, huurwoningen zijn nauwelijks te vinden en het aantal dakloze mensen is in de afgelopen jaren verdubbeld. Bezit van wooncorporaties is afgestoten naar private investeerders met de gedachte dat de markt het woontekort wel zou oplossen, dat is niet gebeurd.”
De jaren erop is dit onvoldoende gecorrigeerd, zegt Kruiter. „De overheid is steeds meer vastgelopen, en de markt heeft het niet kunnen oplossen. De woningbouw zit vast, de elektriciteitsnetten zitten vol, de zorg wordt bureaucratisch en onbetaalbaar. Het idee om een kleine overheid te hebben is klassiek liberaal, maar toen het eenmaal zo ver was, bleek die overheid vooral verwaarloosd.”
Beleidsmatig flexibel
Bij verkiezingen betaalden altijd ándere partijen de prijs. In 2012 verloren de PVV en het CDA, in 2017 was het de beurt aan de PvdA. Rutte ging hierna regeren met een middencoalitie van confessionelen en liberalen (VVD, CDA, D66 en ChristenUnie). In de coronacrisis, die Nederland tijdens Rutte III trof, leek de premier nog te geloven in de burger als zelfredzaam, rationeel wezen. Maar hij gebruikte steeds vaker het woord ‘moeten’, in één toespraak zelfs zeventien keer, telde hij zelf na in een gesprek met NRC. En in zijn optredens benadrukte hij steeds meer de grote rol van zorgmedewerkers.
Deze „herwaardering van de publieke sector”, zoals Merijn Oudenampsen dat noemt, tekent de laatste twee kabinetten-Rutte. In veel opzichten waren die een breuk met de eerste twee. Opeens was er wel geld, en was bezuinigen niet meer nodig. Beleidsmatig werd er gecorrigeerd. Er werd weer aan ‘volkshuisvesting’ gedaan, er kwamen grote, meerjarige fondsen voor klimaat- en stikstofbeleid. Oudenampsen: „Rutte zag dat er op allerlei gebieden een interventionistische politiek nodig is: energie, stikstof, wonen. De laatste jaren kwam hij met tien- of veertigjarenplannen waar de oude Rutte heel kritisch op geweest zou zijn.”
Anders dan zijn voorganger Jan Peter Balkenende (CDA), die vier kabinetten lang trouw bleef aan zijn christen-democratische principes, heeft Rutte laten zien mee te kunnen bewegen met de tijdgeest. Beleidsmatig was hij flexibel. Ideologisch was hij dat, zo lijkt het, veel minder. Hij is nooit echt teruggekomen op zijn ideeën over de kleine overheid en de mens als rationeel, hyper-individualistisch wezen. In 2020, hij was al tien jaar premier, zei hij tegen NRC: „Het risico is dat de staat zich als een deken over maatschappelijke initiatieven gaat uitrollen, zodat die gesmoord worden. Dan wordt een sterke staat een gróte staat.”