Al ruim 25 jaar behandelt traumapsycholoog Leony Coppens (57) kinderen die opgroeien met mishandeling, verwaarlozing, seksueel misbruik – eerder als hoofd behandeling bij een traumacentrum, nu in haar eigen praktijk in Den Haag. Vaak komen ze bij haar terecht wegens ‘afwijkend gedrag’ en het vermoeden van een psychiatrische stoornis. Maar hun gedrag is logisch, leerde Coppens in de loop van de tijd, als je weet wat ze achter de rug hebben aan chronische stress en traumatische ervaringen. Ze hebben een behandeling nodig die daar rekening mee houdt. En vooral ook: mensen om zich heen die dat begrijpen.
Voor haar deze maand verschenen boek Iedereen kan het verschil maken interviewde Coppens twaalf volwassenen die als kind thuis slecht behandeld zijn en met wie het nu goed gaat. Ze wilde weten hoe ze het uiteindelijk hebben gered, wie en wat hen hebben geholpen. „Het zijn mensen die zeggen: ik had nooit gedacht dat ik ooit een relatie zou hebben, of een baan, of dat ik een soort rust zou vinden. Dat is toch gebeurd.” Op één vrouw na heeft Coppens de geïnterviewden niet zelf in behandeling gehad.
Mohammed (27) – achternamen worden niet genoemd – doet een opleiding voor beveiliger, is getrouwd en heeft een zoontje. „Mijn stiefmoeder liet mij lang alleen, schreeuwde, sloeg me en sloot me soms een hele dag op in de wc”, vertelt hij in het boek over zijn jeugd in Syrië. „Soms sneed ze tijdens het koken met een mes in mijn arm en dan zei ze later tegen mijn vader dat ik dat zelf had gedaan.” David (44) is accountmanager en woont samen met zijn vriendin. Hij werd misbruikt door zijn oppas, wat hij lang verzweeg. Als hij zijn moeders parfum rook, wist hij dat ze uitging en de oppas weer zou komen, vertelt hij in het boek. „Ik besmeerde lampenkappen met lippenstift en maakte dingen kapot, waarna mijn moeder weer dingen van mij kapotmaakte.”
„Ik zou willen dat iedereen iets meer zou weten over wat kinderen kunnen meemaken”, zegt Coppens. „Bij het nieuws over het meisje dat zwaar werd mishandeld in een pleeggezin in Vlaardingen was iedereen totaal onthutst. Mensen denken: dit kan niet, hoe is het mogelijk, die pleegouders zijn gestoord. Maar kindermishandeling gebeurt op grote schaal. Ik zou willen dat we dat met z’n allen toch wat meer zouden beseffen.”
Volgens de Kinderombudsman zijn in Nederland jaarlijks 90.000 tot 127.000 kinderen slachtoffer van mishandeling, fysieke en emotionele verwaarlozing of seksueel misbruik, of getuige van geweld tussen ouders of andere familieleden. Gemiddeld is dat, heeft de Kinderombudsman becijferd, per schoolklas één kind.
Waarom moet we ons daar meer van bewust zijn?
„Om ook meer voor deze kinderen te kunnen doen. Als therapeut kan ik traumabehandeling geven, proberen te zorgen dat iemand geen last meer heeft van nachtmerries en herbelevingen. Maar een pleegouder, tante, leerkracht, sporttrainer, buurvrouw kan een kind laten ervaren dat het iets kan, dat het de moeite waard is – en heeft daar veel meer momenten voor dan ik. Neem de pleegouder die een kind instopt in bed, nog even een boekje leest, praat over wat er leuk was die dag. Zo heb je honderden momenten op een dag.”
Waarom zijn die momenten belangrijk?
„Als je opgroeit met huiselijk geweld of seksueel misbruik, ga je geloven dat je slecht bent, er niet toe doet, er beter niet had kunnen zijn. En je gaat geloven dat anderen niet te vertrouwen zijn of zelfs gevaarlijk kunnen zijn. Om weer vertrouwen te krijgen in jezelf en de ander, heb je heel veel nieuwe, herstellende ervaringen nodig. Die vergroten ook je veerkracht, helpen je beter om te gaan met de dingen die je op je bord hebt, of in de toekomst nog krijgt.”
Wat is veerkracht precies?
„Het vermogen goed om te gaan met stressvolle en ingrijpende gebeurtenissen. Het is geen karaktereigenschap, al kun je wel in aanleg meer of minder veerkrachtig zijn.”
Wat is goed omgaan met stress?
„Zo dat je er geen klachten door krijgt, of niet te veel klachten. Bij stress kun je gaan sporten en een goed leefritme aanhouden. Je kunt ook gaan drinken of blowen of je afzonderen, zodat je minder gebruik kunt maken van steun van anderen. Een gezonde manier van met stress omgaan is juist wel steun zoeken, waardoor je het beter aankunt. Tegelijkertijd helpt dat weer om je veerkracht te versterken.”
Hoe kun je als niet-hulpverlener de veerkracht versterken van een kind in een wanhopige situatie?
„Iemand serieus nemen. Oprechte aandacht geven. Zeggen: ‘Ik weet echt niet zo goed hoe ik je hiermee kan helpen, maar vind je het fijn om af en toe hier langs te komen en samen even met de hond gaan wandelen?’ Steun is niet groots en meeslepend, het gaat vaak om kleine dingen. Ik denk dat als ik mensen ervan bewust maak dat je door kleine dingen een groot verschil kunt maken, ze die kleine dingen toch net wat meer gaan doen.”
Kevin (38), een van de geïnterviewden uit haar boek, groeide op met een alleenstaande moeder met een verstandelijke beperking en een psychiatrische aandoening. Hij heeft zelf een aangeboren beperking waardoor hij moeilijk loopt. „Een fysiotherapeut vroeg hem rond zijn tiende welke sport hij graag zou doen, hij zei: voetballen. Oké, zei die fysiotherapeut, jij gaat voetballen. Nou, dat ligt met zijn beperking niet voor de hand. Maar Kevin zegt dat dat hem enorm heeft geholpen. Hij is later voetbaltrainer geworden, ontdekte dat hij goed met kinderen om kon gaan, deed uiteindelijk de pabo. Zou die fysiotherapeut weten dat wat hij gedaan heeft zoveel impact heeft gehad op Kevins leven? Ik denk het niet.”
U hoort vaak van kinderen dat ze geen gehoor vinden als ze anderen iets proberen te vertellen over problemen thuis. Hoe komt dat, denkt u?
„Mensen zijn bang een kind van wie ze weten of vermoeden dat het misbruikt of mishandeld wordt, te vragen: hoe gaat het met je, hoe gaat het thuis. Ze denken dat ze dan misschien iets opentrekken waarvan ze niet weten wat ze ermee moeten. Want, zeggen ze: ze zijn geen therapeut.”
Voelen mensen zich ook niet machteloos, omdat ze de situatie niet voor het kind kunnen oplossen?
„Je hoeft het niet op te lossen. We kunnen heel veel dingen niet oplossen. Ook als je de juiste stappen zet en hulp inschakelt, kan het soms nog heel lang duren om iets op te lossen, of het lukt niet. Maar wat we altijd kunnen doen, is dat kind, die jongere, blijven steunen.”
Je kunt het ook verkeerd doen, schrijft u.
„Je kunt beter niet tegen een kind zeggen: ‘het komt wel goed’. Dan neem je iemand niet serieus. Het hangt een beetje van de situatie af, maar als een kind jou voor het eerst vertelt dat het thuis wordt mishandeld, zou ik gewoon luisteren. Vragen: en hoe gaat het dan? Zijn er andere mensen die dat weten? Vind je het goed als ik daar met iemand over praat? Vertel een kind wat je ermee doet, en kom erop terug. Dat hoor ik ook vaak: heeft een kind de moed verzameld om het te vertellen, komt iemand er niet meer op terug.”
Het Vlaardingse meisje dat zwaargewond raakte, zou mensen in haar omgeving hebben verteld dat ze werd mishandeld. Hoe kijkt u daarnaar?
„Uiteraard kan ik daar op afstand niet over oordelen. Ik hoop dat er op een goede manier met haar is gepraat. Haar moeder was uit de ouderlijke macht ontzet, dan was er echt veel aan de hand. Als je dat als kind meemaakt, vertrouw je volwassenen niet en denk je dat je niet serieus genomen wordt. Een hulpverlener die dan van een kind te weten wil komen hoe het thuis echt gaat, moet eerst het vertrouwen winnen, en begrijpen dat dat er niet meteen is. De tijd nemen, veel open vragen stellen, goed doorvragen.”
Coppens ziet nog vaak gebeuren dat mensen niet goed omgaan met getraumatiseerde kinderen. „Pleegouders bijvoorbeeld, begrijpen niet altijd dat er echt veel nieuwe ervaringen nodig zijn om je veilig te leren voelen. Ze denken: waarom gedraagt ons pleegkind zich nog steeds alsof ze bang voor ons is? Ze gaan aan zichzelf twijfelen.” Ook op scholen is er onbegrip. „Kinderen die thuis onveilig zijn, kunnen heftig en agressief reageren op iemand met een harde stem, of als iemand zomaar de klas binnenkomt. Voor leerkrachten is dat gedrag vaak niet te begrijpen. Ik zie leerkrachten ontzettend hun best doen maar toch vastlopen. En ik zie kinderen die elke keer weer naar een andere school worden gestuurd.”
Kunnen leraren wel iets doen als de thuissituatie heel slecht is?
„Scholen zeggen wel eens: we hebben Veilig Thuis ingeschakeld en er gebeurt niks. Maar als het thuis zo erg is, en op school heeft ook niemand er aandacht voor, dan is het pas echt erg. Uit gesprekken met jongeren weet ik dat het echt uitmaakt als je thuis die puinbak met ellende hebt, maar op school een juf die gezellig met met jou kletst. Jongeren zeggen ook: ik snapte echt wel dat de school mijn probleem thuis niet ging oplossen, maar die leraar die een beetje begreep dat ik het moeilijk had, die maakte wel een groot verschil.”
Sommige van de mensen die ze interviewde voor haar boek, kwamen pas op latere leeftijd iemand tegen die hen echt hielp. Dat hij misbruikt was, vertelde David voor het eerst als volwassene aan de nieuwe echtgenoot van zijn moeder, die zedenrechercheur was. Mohammed liep na zijn vlucht naar Nederland stage bij een kapper die daarna altijd contact hield met hem. „Door haar heb ik geleerd dat ik niet iedereen hoef te wantrouwen.”
Coppens sprak ook met Israel van Dorsten, die met zijn broers en zussen geïsoleerd opgroeide op een boerderij in Ruinerwold. Voor hem was verbondenheid met de natuur belangrijk, vertelt hij, „dat heb ik van mijn vader meegekregen”, en toch ook de hechte familieband. Al was die band in veel opzichten ongezond – de kinderen mochten niet naar school, werden door hun vader vaak afgezonderd en opgesloten –, die maakte ook dat hij snel stabiele relaties wilde aangaan na zijn vertrek van de boerderij op zijn 25ste. Hij heeft, vertelt hij, nog steeds contact met een van de eerste politieagenten die hij sprak en met de mensen die hem na de eerste week hebben opgevangen. „Zij voelen als mijn pleegouders.”
Kinderen die het thuis slecht hebben moeten vooral geluk hebben, blijkt uit het boek van Coppens. ‘Mellody’ (een pseudoniem) zat op haar zeventiende zonder schooldiploma in de gesloten jeugdzorg en was elke motivatie om te leren kwijt. Een lerares gaf haar de kans twee schooljaren in één jaar te doen en bracht af en toe wat extra lesmateriaal. Zo haalde ze toch nog haar mavo-diploma. Ze is nu 22, woont samen met haar vriend en doet een mbo-opleiding.
Wilt u met het boek ook zeggen dat we kinderen die het zwaar hebben niet moeten afschrijven?
„Zeker, en ik denk dat we dat vaak wel doen. We denken: hoe moet dat ooit nog goed komen? Dat gebeurt veel. Echt afschuwelijk vind ik dat. Want we stralen dat uit naar die kinderen, die voelen dat we geen vertrouwen meer in hen hebben. Op scholen wordt vaak gedacht: doe maar mavo, want je hebt het al zo zwaar. Zo laten we heel veel talent verloren gaan. Je moet de verwachtingen hoog houden. Wel zeggen: waar het moeilijk is, gaan we je helpen. Maar ook: jij kan dit gewoon.”