N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Dat prachtige duet, ik zoek het op, en ja hier is het, op You Tube: ‘Son nata a lagrimar’. Philippe Jaroussky en Anne-Sophie von Otter. Het is een grijze ochtend, daarnet nog liep ik buiten, nietsziend, diep in gedachten, tot een zwaan zich zwaar uit de sloot verhief en zwoegend over de kale akker vloog in de richting van de kerktoren verderop. Oh ja, ik ben buiten. Iedereen is aan het werk in warme kantoren, de kille wereld is alleen gelaten met mij erin. Wel een lekker gevoel op een of andere manier, vooral als je weet dat je zo meteen weer thuis zal zijn, warmte, licht, koffie. Computer. Waar zang uit klinkt die, ja die wat. Hoe weinig kun je daarover zeggen, terwijl je tegelijkertijd het gevoel hebt iets mee te maken dat je ten diepste aangaat.
Vorige week hoorde ik dit duet in de Opera in Amsterdam, ook al zo schitterend gezongen door Teresa Iervolino en Cecilia Molinari. Händel, Giulio Cesare in Egitto, een verhaal vol bedrog, wreedheid en machtswellust. Maar voor de ontroering bij dat duet doet het verhaal er helemaal niet toe, sterker nog: je hebt het er liever niet eens bij, al zijn deze twee mensen wel de meest ellendige van iedereen. Wat zo treft is niet het verhaal, al is dat noodzakelijk om complexe emoties te kunnen uitdrukken, het is juist iets veel abstracters en tegelijkertijd intiemers.
Muziek die raakt laat je altijd wat hulpeloos achter. Las toevallig net een passage bij Proust waarin hij schrijft over hoezeer we gedwongen zijn dat wat ons ten diepste beweegt voor onszelf te houden, omdat het domweg niet in gesprekken over te brengen is. Maar schrijft hij, als je naar muziek luistert en je voelt dat er werelden voor je opengaan, betekent dat dan niet dat de kunst wél in staat is om dat wat niet uitgedrukt kan worden tevoorschijn te brengen? Niet alleen de muziek, ook de schilderkunst „veruitwendigt […] die werelden die wij individuen noemen en die wij zonder de kunst nooit zouden kennen”.
Zou dat het zijn? Dat je, dankzij een kunstwerk, in dit geval dit verpletterende duet, de ziel van een ander – ja ziel, ik zou er geen ander woord voor weten – voelt, mee beleeft? Of, dat schrijft Proust elders, dat er iets van de onbekende rijkdom in je eigen ziel aan het licht wordt gebracht?
Dat kan alleen maar via kunst. Daarom kan ook een gedicht nooit anders gezegd worden dan het wordt gezegd, dat verdraagt evenmin als muziek de overheveling naar een ander idioom.
Proust durft dat allemaal gerust op te schrijven en uitgebreid te verkennen, zelf voel je je makkelijk een aanstelster als je dat doet. En niet alleen dat, vaak genoeg ben ik tevergeefs op zoek naar een dergelijke sensatie, want sta ik mezelf in de weg. Anderen zitten bij een concert en genieten, terwijl ik de hele tijd afdwaal, denk aan een cadeautje dat ik nog moet versturen, een regel die ik me even niet goed te binnen kan brengen – nee let nu even op! – en dan schuift ineens een e-mailbericht naar voren of een zorgelijke gedachte. Waar anderen vaak zo sensibel lijken, voel ik me nogal eens meer een pan koude saus die je eerst moet opwarmen en krachtig doorroeren wil die een beetje vloeibaar worden.
Je moet er ook moeite voor doen, dat weet ik wel. Het is gemakzuchtige onzin om te willen dat alles je zo maar toevalt uit het niets, dat je nergens van hoeft te weten, nergens in door hoeft te dringen om toch tot diep in die zogenaamde ziel van je getroffen te worden.
Maar Händel lukt dat, dat wou ik maar zeggen.