Ik ken je niet, maar ik hoor je wel: waarom we ons drukker maken om niet-tijdgenoten

Alsof we het niet druk genoeg hebben met de mensen uit onze eigen tijd, krijgen we de laatste jaren ook meer te maken met mensen uit andere tijden. Met mensen die nog niet geboren zijn, die vragen of we de wereld een beetje netjes aan hen willen overdragen, of we zo goed willen zijn het klimaat niet voorgoed te verpesten. En met mensen die vroeger tot slaaf zijn gemaakt: je kunt hun stemmen horen in discussies en boeken van historici, en in de dringende eisen van activisten.

Die geluiden vinden weerklank. Ze leiden tot excuses voor wat onze voorouders hebben misdaan en tot toenemende bezorgdheid over de toekomst. Vóór 1972, toen het rapport Grenzen aan de groei van de Club van Rome verscheen, werd de toekomst als de verbeterde voortzetting van het heden beschouwd, en excuses voor de geschiedenis zijn van nog recenter datum.

Is er een verklaring voor de toenemende betrokkenheid bij niet-tijdgenoten, bij mensen die we niet gekend hebben en nooit zullen kennen?

Toegenomen kennis, dat is het eerste waaraan je dan denkt. Van het verleden weten we steeds meer, het wordt daarmee niet alleen omvangrijker, maar ook gewichtiger. Met elk nieuw inzicht over de geschiedenis van het heelal en met elke archeologische vondst lijkt het zich steeds verder in de tijd uit te strekken.

De kennis over de vroege geschiedenis van de aarde en de mensheid wordt ook breed verspreid. Tienjarigen kunnen je al vertellen over de oerknal, ze kunnen verschillende soorten dinosaurussen van elkaar onderscheiden en ze weten iets van de evolutie van de mens. Dat is een groot verschil met de historische kennis van de kinderen van ruim een halve eeuw geleden. Die wisten niet beter dan dat de geschiedenis begon in de steentijd, en dat even later Batavieren in uitgeholde boomstammen de Rijn af kwamen zakken.

Ook minder verheven periodes komen tegenwoordig aan bod. Het voorbeeld dat nu in het centrum van de belangstelling staat is slavernij. Bedrijven, banken en overheden doen onderzoek naar hun slavernijverleden, publiceren daarover en bieden excuses aan. Recent nog noemde de burgemeester van Groningen de betrokkenheid van zijn voorgangers bij de slavenhandel „beschamend”.

Ook over de Tweede Wereldoorlog komen voortdurend nieuwe feiten aan het licht. De Nederlandse Spoorwegen lieten een paar jaar geleden onderzoek doen naar hun collaboratie met de Duitse bezetter tijdens de Tweede Wereldoorlog, dat leidde tot excuses en financiële tegemoetkomingen. Het verleden wordt niet alleen dieper en gedetailleerder, het krijgt ook meer consequenties.

Iets dergelijks geldt ook voor de toekomst – hoewel we daarvan veel minder weten. Het enige dat min of meer vaststaat is dit: over zo’n zeven miljard jaar zal de zon de aarde verzwelgen. Wat er vóór dat moment gebeurt is veel minder zeker, maar er wordt steeds meer onderzoek naar gedaan. Wetenschappers houden ons voor dat het klimaat razendsnel aan het veranderen is, met gevaarlijke gevolgen. Ze waarschuwen ons ook dat kunstmatige intelligentie op den duur een bedreiging kan vormen voor de mensheid. Ze vertellen ons dat radioactief afval tienduizenden jaren gevaarlijk blijft en dat we ons daarom moeten verdiepen in de mensen van de toekomst.

En hier komt het verleden de toekomst te hulp. Wie iets weet van de lange geschiedenis van het heelal, de aarde en de mensheid, die richt ook eerder de blik op de onafzienbare tijd die na ons komt. Die is ook sneller geneigd de relativiteit van het hier en nu te zien.

Zaakwaarnemers

Leiden dergelijke inzichten ertoe dat we ons verantwoordelijk voelen voor wat onze voorouders hebben aangericht? Leiden ze tot identificatie met onze nakomelingen?

Niet vanzelf. Het blijkt steeds nodig te zijn dat er mensen opstaan die optreden namens degenen die er niet meer zijn, of die er nog niet zijn. „Zaakwaarnemers”, noemde antropoloog André Köbben (1925-2019) de behartigers van andermans belangen. In Nederland hebben organisaties en actiegroepen als het Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis (NiNsee), Kick Out Zwarte Piet en Black Lives Matter het slavernijverleden teruggebracht in het collectieve geheugen. Dat ging niet zonder slag of stoot, maar in vergelijking met twintig jaar geleden is er veel veranderd. In verschillende steden zijn monumenten opgericht, in Amsterdam komt een nationaal slavernijmuseum. Van de Nederlandse betrokkenheid bij de slavenhandel zijn de meeste mensen tegenwoordig op de hoogte en dat is vooral te danken aan een handjevol activisten en historici.

Datzelfde geldt voor de toekomst. De cijfers van talloze rapporten over klimaatverandering kregen reliëf toen er mensen opstonden die namens de mensen van de toekomst in actie kwamen: Greta Thunberg, en een groep als Extinction Rebellion. En of je het met ze eens bent of niet – ze hebben wel wat gedaan gekregen.

Toch zouden de zaakwaarnemers roependen in de woestijn blijven als er niet iets zou resoneren, als ze niet het gevoel konden oproepen dat je denkt: ja, ze hebben gelijk, we zijn betrokken bij de mensen vóór en na ons.

Het verleden wordt niet alleen dieper en gedetailleerder, het krijgt ook meer consequenties

Met de mensen vóór ons heeft dat gevoel geleid tot excuses. Het feit dat we in een van de rijkste landen van de wereld wonen is mede het gevolg van de exploitatie van onze vroegere koloniën en met de slavenhandel is goed verdiend. De nakomelingen van de mensen die daarvan het slachtoffer waren, hebben daar nog steeds last van. Dat creëert een morele verplichting, en zeker in overheidskringen wordt die gevoeld en erkend. In 2022 bood premier Mark Rutte excuses aan voor het slavernijverleden van de Nederlandse staat.

Met de toekomst is het ingewikkelder. Voelen we ons betrokken bij mensen die na ons komen? Als het gaat om onze kinderen en kleinkinderen is dat zeker het geval. Maar verder? Hoe betrokken zijn we bij mensen die we niet kennen?

De Australische filosoof Roman Krznaric beschrijft in The Good Ancestor (2020) het verlangen om in de geschiedenis goed voor de dag te komen en „goede voorouders” te worden. Die wens zal meespelen, maar dat verlangen kan allerlei vormen aannemen – van sparen voor de toekomst van je kleinkind tot het oprichten van piramides ter meerdere glorie van jezelf.

Is het dan misschien een overweging dat wij dan wel met acht miljard mensen zijn, maar dat er na ons nog vele miljarden zullen komen, en dat we dus het lot van een onafzienbare mensenmassa in handen hebben? In zijn boek What we owe the future (2022) houdt de Britse filosoof William Macaskill ons voor dat er, als de menselijke soort net als andere zoogdiersoorten ongeveer een miljoen jaar in stand blijft, nog tachtigduizend miljard mensen na ons komen. Het is een argument dat om de een of andere reden niet veel indruk maakt. Ja, het zijn er veel, maar zou onze verantwoordelijkheid minder groot zijn als er maar tachtig miljard mensen na ons zouden komen?

Of is het vooral het idee dat de menselijke beschaving een kostbaar goed is, en dat het zonde zou zijn als die teloor gaat? „We zouden getroffen worden door een diepe droefenis als dat morgen zou ophouden te bestaan”, zei de Amerikaanse filosoof Samuel Scheffler eind 2023 in NRC over het ‘project van de mensheid’. Inderdaad, het is in veel opzichten opmerkelijk wat de mensen de afgelopen duizenden jaar hebben gepresteerd. Dat het project zo nu en dan is ontspoord doet daar wel iets aan af, maar je kunt het kompas, Het Joodse Bruidje van Rembrandt, de evolutietheorie van Darwin en Pet Sounds van The Beach Boys toch moeilijk onder het tapijt vegen.

Afhankelijk van elkaar

Toch zal in het bewustzijn van de meeste mensen ontzag voor dat project niet de reden zijn om zich betrokken te voelen bij de mensheid. Misschien wel iets anders. Minder uitgesproken, meer een intuïtie dan een principe: het besef dat mensen van elkaar afhankelijk zijn.

Het is een eenvoudige sociologische waarheid dat menselijk leven zonder anderen onmogelijk is. Mensen zijn op elkaar aangewezen voor voedsel, werk, zorg, kennis, liefde. Die onderlinge afhankelijkheden worden steeds intensiever en zijn inmiddels wereldomspannend – het is wat we globalisering noemen.

We zijn steeds meer aan het idee gewend geraakt dat onze levens worden beïnvloed door mensen die we niet kennen. De prijzen aan de benzinepomp hangen rechtstreeks samen met ontwikkelingen op duizenden kilometers afstand, datzelfde geldt voor de beschikbaarheid van geheugenchips, de toevloed van asielzoekers of de toegang tot TikTok.

Met de afhankelijkheid van mensen die er niet meer zijn is dat net zo. Ook hen kennen we niet, maar ze hebben ons leven diepgaand beïnvloed. Zonder de uitvindingen van onze voorouders, zonder hun gebouwen, bruggen en cultuur zou ons leven er anders uitzien. En ook hun misgrepen en fouten trekken hun sporen. Wat Karl Marx al in 1852 zei geldt nog steeds: de mensen maken hun eigen geschiedenis, maar zij maken die niet onder de omstandigheden die ze zelf hebben gekozen, maar onder die welke ze hebben aangetroffen.

Dat kan iedereen zien en dat we van andere mensen afhankelijk zijn, levende en dode, is een inzicht dat zich in ieders hoofd nestelt. Leven in de 21ste eeuw is een voortdurende en terloopse cursus in afhankelijkheidsdenken.

Hetzelfde inzicht helpt bij de betrokkenheid met de mensen van de toekomst. We zullen ze nooit kennen, maar we begrijpen intuïtief dat zij straks in dezelfde positie zijn als wij: dat ze het moeten doen met wat de mensen voor hen tot stand hebben gebracht, of nagelaten.

Is dat besef van onderlinge afhankelijkheid de motor van de betrokkenheid bij vroegere en toekomstige generaties? Het helpt in ieder geval wel, en misschien leidt het nog eens tot iets wat werkelijk verschil zou maken: verbondenheid. Het is een woord dat die onderlinge afhankelijkheid ook verbeeldt, maar er zit nog iets bij: een vleugje solidariteit, een tikkeltje saamhorigheid.