Cathelijne Verboeket-Crul (54), die bijna vijftien jaar in de stervenszorg werkt, ziet dat patiënten en hun naasten steeds vaker binnenkomen met een wensenlijstje. Mensen die weten dat ze binnenkort dood zullen gaan, vragen waarom ze niet ‘gewoon’ euthanasie kunnen krijgen. Ze willen weten waarom ze het lijden eigenlijk moeten uitzitten, en willen het sterven steeds minder vaak bewust meemaken, ziet Verboeket-Crul. Mensen vragen haar om continue palliatieve sedatie, waarbij het bewustzijn opzettelijk verlaagd wordt. „Maar het is niet ‘u vraagt wij draaien’. Zo werkt het niet. Wij hebben juridische kaders en richtlijnen waar we ons aan moeten houden.” De zorg rondom het levenseinde wordt in die zin „uitdagender”, vindt Verboeket-Crul. „We voeren veel interessante gesprekken.”
In Het leven loslaten, dat vorige maand bij De Arbeiderspers verscheen, beschrijft verpleegkundig specialist palliatieve zorg Cathelijne Verboeket-Crul situaties die ze meemaakte bij haar stervende patiënten. Ze staat mensen bij in de laatste levensfase, thuis of in een hospice, en combineert dat met wetenschappelijk onderzoek naar het levenseinde in Academisch Hospice Demeter in De Bilt.
In tien compacte hoofdstukken zoomt ze in op verschillende overlijdens die zij meemaakte, en die vraagstukken aankaarten die het sterven met zich meebrengt. Ze beschrijft in haar boek heel praktisch en gedetailleerd hoe een euthanasietraject kan verlopen, maar ook over de angsten die stervenden hebben, vooral voor pijn, en ze behandelt hoe spirituele levenseinde-ervaringen door zorgverleners soms ongemakkelijk worden weggewuifd. Het boek is kort gezegd een tijdsbeeld van hoe sterven nu in Nederland gaat.
Waarom zou je het lijden eigenlijk uit moeten zitten?
„Ik vind het een moeilijke vraag. Als ik zelf heel ziek zou zijn en zou lijden, dan weet ik niet hoe ik daar in zou staan. Maar wat ik in de praktijk zie is dat de klachten van mensen soms nog heel goed behandeld kunnen worden, waardoor het levenseinde draaglijker wordt. Ik zie dat patiënten soms echt uitgeput of met slecht behandelde klachten in ons hospice komen. En dat als je dat wat meer in balans brengt, bijvoorbeeld met medicatie, of gesprekken over doodsangst, de levenslust weer terugkomt. De pijn wordt minder. Er is weer ruimte om met andere dingen bezig te zijn, en dat kan verdieping geven waardoor ze het leven beter afsluiten. Maar dat lukt lang niet bij iedereen, ik wil het stervensproces ook helemaal niet romantiseren, want er zijn ook sterfbedden die heel zwaar zijn.”
In Het leven loslaten beschrijft Verboeket-Crul ook de praktijk van patiënten die bewust stoppen met eten en drinken (BSTED) omdat ze willen sterven, maar bijvoorbeeld geen euthanasie krijgen omdat ze niet aan de voorwaarden van ondraaglijk en uitzichtloos lijden voldoen. Soms komen deze mensen wel in aanmerking voor euthanasie, maar willen ze het niet omdat ze gewetensbezwaren hebben. Patiënten kunnen door hun huisarts of in steeds meer hospices begeleid worden bij het bewust stoppen met eten en drinken. Verpleegkundigen spelen in dit proces een grote rol. Ze verlenen bijvoorbeeld mondzorg om de dorstklachten zo veel mogelijk te voorkomen.
Het merendeel van de mensen die stopt met eten en drinken overlijdt binnen twee weken. Als patiënten jong zijn of slokjes water blijven drinken, duurt het enkele weken langer. Bij ongeveer een half procent van de sterfgevallen geeft de arts bewust stoppen met eten en drinken op als doodsoorzaak. Ter vergelijking: ongeveer 4,5 procent krijgt euthanasie.
Verboeket-Crul moet soms ingewikkelde afwegingen maken, in het proces van bewust stoppen met eten en drinken, zegt ze. „De mevrouw die ik in mijn boek beschrijf kon niet meer thuis wonen maar wilde ook niet naar een verpleeghuis, daar had ze slechte verhalen over gehoord. Ze had verschillende lichamelijke klachten en kon daardoor nog maar weinig dingen doen, waarmee de zingeving in haar leven wegviel. De verwachting was dat ze niet snel zou komen te overlijden aan haar chronische ziekte. Ze zei daarom: ik wil stoppen met eten en drinken om de dood naar me toe te halen. „Maar toen ze bij ons kwam en weer contacten had met vrijwilligers en er goed voor haar gezorgd werd, stelde ze dit proces uit. Het eten smaakte haar weer wat beter, ze was minder moe en ervoer weer iets meer kwaliteit van leven. Op een gegeven moment moet je dan het gesprek voeren: u bent hier gekomen om te sterven. Het hospice is een plek om te overlijden voor mensen die een levensverwachting van drie maanden of korter hebben. Als het u uiteindelijk toch niet lukt om te stoppen met eten en drinken, of u wil dit niet, dan moeten we een andere plek voor u zoeken.”
Ze ging voortvarend van start maar kon het niet volhouden omdat ze zoveel dorst had. Ze is weer naar huis gegaan en leeft nu nog
Hoe is zo’n gesprek?
„Het raakt bij mij aan iets groters. Ze knapte bij ons op, kon het leven zelfs weer een beetje omarmen, genieten van het eten en drinken. Ze wilde het liefst in het hospice blijven, maar dat kon alleen als ze bij haar eerdere keuze om bewust te stoppen met eten en drinken zou blijven, dan zou ze overlijden. Ze wilde niet naar een verpleeghuis omdat ze dacht dat ze daar zou verpieteren. Met de gedachte dat ze bij ons weg zou moeten als ze zou blijven eten en drinken heeft ze het proces toen doorgezet en is bij ons gestorven. Het laat zien dat sommige mensen voor de dood kiezen, terwijl ik denk dat er misschien andere mogelijkheden zijn.”
Is de zorg in een hospice beter dan in een verpleeghuis?
„Daar praten we in het hospice regelmatig over. De kern is dat wij kleinschalig zijn, en veel vrijwilligers hebben die ons ondersteunen in de zorg waardoor we veel extra’s kunnen bieden. In verpleeghuizen hebben sommige bewoners ook een relatief korte levensverwachting. Maar om in een hospice opgenomen te worden, moet er een geschatte levensverwachting van drie maanden of korter zijn. Dat is bij een proces als dementie ingewikkeld vast te stellen. Die mensen gaan dan naar een verpleeghuis, terwijl het ook een groep is die niet meer beter wordt, en die ook palliatieve zorg nodig heeft. Je zou eigenlijk alle mensen die hospicezorg gunnen.”
Ziet u tegenwoordig vaker mensen die bewust stoppen met eten en drinken dan toen u net begon?
„Ja, dat zien we zeker vaker. Onlangs is er een nieuwe handreiking over Bewust Stoppen met Eten en Drinken (BSTED) verschenen, waarin staat dat ook patiënten die jonger dan zestig jaar zijn hiervoor in aanmerking kunnen komen. Voorheen werd het voor die groep afgeraden, maar nu dus niet meer. Mede daarom zien we een jongere groep mensen die bijvoorbeeld psychiatrisch lijden of een gebrek aan zingeving ervaren, die dit als een mogelijkheid zien om de dood te versnellen. Dat we hen nu vaker zien, heeft mogelijk ook te maken met de lange wachtlijst bij het Expertisecentrum Euthanasie voor mensen die psychisch lijden.”
Foto Annabel Oosteweeghel
Het is niet bekend hoeveel mensen zich bij de huisarts of de palliatieve zorg melden met psychische problemen en een stervenswens. Verboeket-Crul vertelt over een gebeurtenis die zij niet meer in haar boek heeft kunnen beschrijven, omdat het al naar de drukker was. Ze stond een vrouw bij, een zestiger met psychiatrische problematiek, die bewust stopte met eten en drinken. „Zij had veel verliezen geleden in haar leven en ervoer daardoor geen zingeving meer. Ook was ze depressief en heel eenzaam. Ze had heel bewust afscheid genomen van alles wat haar dierbaar was en kwam toen bij ons. Er zijn voor BSTED geen toetsingscriteria zoals bij euthanasie, maar iemand moet wel wilsbekwaam zijn. Vooraf zijn er verschillende gesprekken met haar gevoerd door de huisarts en verpleegkundig specialist vanuit het hospice. We wilden goed in kaart brengen wat haar beweegredenen waren. Ze ging voortvarend van start maar ze kon het niet volhouden omdat ze zoveel dorst had. Ze is weer naar huis gegaan en leeft nu nog.”
Hoe kijkt u ernaar dat zij nog leeft, en probeert om haar leven nog invulling te geven?
„Ik vind het verdrietig voor haar. Zij is bij ons gekomen met het verzoek om haar te begeleiden bij BSTED, daarin hebben wij het beste geprobeerd voor haar, met de kennis die we toen hadden. Achteraf denk ik dat we ook bepaalde kennis misten als het gaat om de begeleiding van patiënten met een psychiatrische ziekte. Hoewel we ruime ervaring hebben in het begeleiden van oudere patiënten met lichamelijk en existentieel lijden die daarom voor BSTED kiezen, vraagt de begeleiding van mensen met psychiatrisch lijden specifieke expertise. We hebben haar nog een week langer bij ons laten blijven om op krachten te komen, daarna heeft ze een maand extra gesprekken gehad met de geestelijk verzorger van het hospice. Ik bel haar af en toe om te vragen hoe het met haar gaat. Ze heeft nog steeds de wens om te sterven.”
Weet de palliatieve zorg wel hoe voor deze groep mensen gezorgd moet worden?
„De discussie wordt in veel hospices in het land gevoerd. Is het hospice wel de plek om deze mensen op te vangen? Moet de GGZ deze groep mensen niet zelf gaan begeleiden met ondersteuning vanuit de palliatieve zorg? Of zijn er nog mogelijkheden in het voortraject – bijvoorbeeld een behandeling van de psychiatrische ziekte waardoor mensen mogelijk afzien van BSTED? We zullen met elkaar moeten beslissen wat de rol van hospices hierin is.”
Ik vraag me af of we steeds meer gaan opschuiven naar het niet meer bewust willen meemaken van het sterven
Hoe ziet u de toekomst van het sterven voor zich?
„Daar ben ik zelf ook heel benieuwd naar. Ik vraag me af of we steeds meer gaan opschuiven naar het niet meer bewust willen meemaken van het sterven. Dus nog vaker met palliatieve sedatie, of met euthanasie. Of misschien komt er juist wel een tegenbeweging die het natuurlijke beloop van het sterven zonder medische interventies meer nadruk wil geven. De dood laten komen zoals die komt. Er is nog weinig concreets over te zeggen, omdat het op dit moment zo in beweging is. Het debat over sterven is vaak gepolariseerd. Je bent tegen zelfbeschikking rondom de dood of juist vóór; waarom zou je lijden als het niet hoeft, is dan de gedachte.”
Het zou ook kunnen dat sterven in de toekomst oncomfortabeler wordt, met minder zorgverleners die kunnen helpen. We worden steeds ouder, terwijl we nu al een tekort aan medewerkers hebben in de ouderenzorg.
„Dat is ook een hele grote zorg die ik een beetje wegdruk, merk ik. Waarschijnlijk ga ik zelf tot de generatie behoren die hiermee te maken krijgt. Het is een groot probleem. Dat probleem is onder andere het gevolg van keuzes die we als maatschappij maken rondom geld, de keuze om dienstverlenende beroepen te weinig te betalen en te weinig perspectieven te bieden, bijvoorbeeld. Het is een ingewikkelde tijd. Het zou mooi zijn als generaties weer voor elkaar gaan zorgen – zoals vroeger. Dat oma thuis stierf. Maar het is de vraag of het zo zal gaan, want we zijn ook een individualistische samenleving geworden. Er zijn allerlei scenario’s met betrekking tot de toekomst van de ouderenzorg en het levenseinde. Dat we met robotica moeten gaan werken, bijvoorbeeld. Ik moet er niet aan denken. Het is zo belangrijk om de aanloop naar het sterven op een waardige en humane manier te kunnen doen. Voor ieder mens en ook voor alle nabestaanden.”
Lees ook
Stoppen met eten en drinken kan regie over de eigen dood geven
IT’er Marjolein Faber was makkelijk op de kast te krijgen. Met een poster van toenmalig SP-leider Jan Marijnissen bijvoorbeeld, zegt een oud-collega. Of met zomaar een kop uit de krant van die dag, aldus een ander in haar toenmalige team. „Een vriendelijke, wat onorthodoxe dame in kleding en gedrag”, zegt Mart van Ineveld, die tegelijk met Faber bij het bedrijf Stater NV werkte, zij het op een andere afdeling. „Ze was opvallend loyaal aan haar collega’s. Daar stond ze pal voor en dat sprak ze ook uit.”
Bij Stater, een financiële dienstverlener waar Marjolein Faber in 2000 ging werken, maakte ze van haar denkbeelden geen geheim, volgens twee directe ex-collega’s. Zij werken nog steeds bij het Amersfoortse bedrijf, op verzoek blijven ze anoniem. Volgens beiden liet Faber zich soms laatdunkend uit over mensen met een migratieachtergrond. Eén van hen, een collega uit haar begintijd, herinnert zich het ongenoegen over de Nederlandse overheid dat ze geregeld uitsprak, terwijl de Verenigde Staten in haar ogen juist geweldig waren. Met haar man had ze toen net een huis gekocht in Florida.
Marjolein Faber-van de Klashorst (Asiel en Migratie, PVV) is zonder twijfel de meest besproken minister uit het eerste jaar van het kabinet-Schoof. PVV-leider Geert Wilders ontzag haar in de voorbije week opzichtig in zijn klacht over uitblijvend strenger asielbeleid. Met haar weigering om te tekenen voor lintjes voor vrijwilligers die zich voor asielzoekers inzetten, bracht ze afgelopen april bijna het kabinet ten val.
Eerder wekte ze woede met de bewering dat de Oekraïense president Zelensky niet democratisch gekozen was – ze nam dat later terug. Coalitiegenoten noemen haar bruuskeringen ineffectief, juist nu ze steun zou moeten verwerven voor haar strengere asielwetgeving, die nog door beide Kamers moet.
Maar mensen die Faber in een eerder leven meemaakten zijn niet verbaasd. Wel over het feit dat ze minister is geworden, niet over hoe ze zich in die rol opstelt. Wat heeft haar dan gevormd? Hoe werd ze na een anonieme carrière in de IT een van Wilders’ trouwste volgers? Om meer te weten te komen over haar leven vóór de politiek heeft NRC met veertig mensen contact gezocht, van wie ongeveer de helft in meer of mindere mate meewerkte aan dit artikel. Bij een ontmoeting eerder deze maand gaf de minister aan geen vragen te beantwoorden. Wel zei ze: „Ik weet waar u mee bezig bent.”
John Berends heeft haar nooit willen psychologiseren. „Dat ga ik nu ook niet doen”, zegt de CDA’er en voormalig commissaris van de koning in Gelderland. Tussen 2019 en 2024 botste hij geregeld met Faber, die de PVV-fractie leidde in de Gelderse Provinciale Staten. „Je ziet heel veel mensen verkleuren in de politiek. Dat je denkt: waarom doet-ie dat nou ineens? Zij doet nu niet anders dan toen ik haar heb leren kennen. Imago en identiteit liggen bij haar behoorlijk op één lijn.”
Voor haar vijftigste had Faber (64) geen publiek leven of noemenswaardige maatschappelijke verdiensten. Er is niets over haar – of van haar – te vinden in het publieke domein voor ze in 2010 de politiek in ging voor de PVV-fracties in Gelderland en de Eerste Kamer.
Of het moet de weblog zijn van haar echtgenoot, waarin hij aan enkele bevriende IT’ers al bijna 25 jaar verslag doet over eten, hun zoons, Formule 1, motorritten, de vakanties in de VS („het beloofde land”) en een enkele uitspatting. Zoals vier dagen Efteling ter gelegenheid van hun veertigjarige huwelijk in 2023. Over politiek gaat het bij hem nooit – al vermeldt hij dat zijn vrouw hem in 2010 voor Vaderdag de memoires van islamcriticus en voormalig VVD-politica Ayaan Hirsi Ali cadeau doet. Hij reageert niet als een van zijn IT-vrienden ten tijde van Wilders’ ‘Polenmeldpunt’ in 2012 optekent dat hij „kotsmisselijk” wordt van de PVV.
Faber woont al bijna bijna dertig jaar in Hoevelaken. Buurtgenoot Jan Hofman, onderwijsdirecteur en actief voor de lokale CDA, trof haar afgelopen zomer toen ze kort na haar beëdiging op de oprit haar cabrio waste. „Op zo’n moment is ze alleraardigst”, zegt hij. „Ik denk dat de mens en de politicus echt verschillend zijn. De politicus, daar heb ik problemen mee.”
Haar meisjesnaam was een begrip in het Amersfoort van de vorige eeuw
Marjolein Hillegonda Monica Faber-van de Klashorst werd in 1960 geboren. Ze wilde boerin worden, zei ze in een introductiegesprek voor haar departement dat online te vinden is, want ze is een groot dierenliefhebber. „Maar ik ben die boer niet tegengekomen.” In en rond Amersfoort genoot Marjolein een beschermde opvoeding, vertelde ze. Bij haar hoorzitting in de Tweede Kamer noemde ze zichzelf „blijmoedig”, wat ze van haar moeder heeft – dat was iemand met „een opgeruimd karakter” die „altijd thuis was”.
Naar eigen zeggen zat ze als kind met gespitste oren te luisteren als het, bij haar opa thuis, ging over de handel, met ooms en neven die over de vloer kwamen. Haar meisjesnaam was een begrip in het Amersfoort van de vorige eeuw. Veel van de mannen in de familie dreven een slagerij. Er was een G. en een W. en een J.D. en een S. van de Klashorst. „De ruime etalages lokken den voorbijganger tot koopen”, beschrijft De Eembode in 1928 over de zaak van Splinter van de Klashorst aan de Arnhemseweg. Hij was de opa van Marjolein.
Haar vader Gerrit had een groothandel voor horecavlees, die hij in 1970 verkocht. Volgens twee branchegenoten werd hij ‘Zwarte Gerrit’ genoemd, om zijn haarkleur. „Die Klashorsten waren het type recht voor zijn raap”, zegt de ondernemer die zijn zaak overnam.
Bij haar maidenspeech in de Eerste Kamer bracht Faber eind 2011 haar vader in herinnering. Ze hield een betoog ter ondersteuning van een verbod op onverdoofd slachten, dat – zonder succes – door de Partij voor de Dieren was ingebracht. „Ook tijdens de moeilijke oorlogsjaren zorgde hij ervoor dat hij patronen op zak had voor zijn schietmasker”, zei ze over haar vader. „Om het stomme dier dat hij naar de slachtbank leidde zo veel mogelijk leed te besparen.”
Gerrit was 22 toen hij in 1943 met twee familieleden van zijn vrouw Gerda werd opgepakt voor ‘clandestien slachten’. Buiten het bonnensysteem om vlees verwerven of verkopen was verboden. Volgens de administratie van de Duitse bezetter brengt hij vijf dagen door in een Scheveningse cel, al stelt ‘M.H.M Faber-van de Klashorst’ op de site van het Nationaal Monument Oranjehotel in een notitie dat het zes weken was. „Dankzij het omkopen van een bewaker kon Van de Klashorst zijn vader bellen”, schrijft ze in 2021. „Zijn vader heeft hem uiteindelijk vrij gekregen.”
De slagerij van Marjolein Fabers opa in Amersfoort, jaren dertig. Foto Archief Eemland
Neef Frans, net als Marjolein een kleinkind van Splinter, herinnert zich dat zijn vader Joseph en ‘ome Gerrit’ altijd samen waren. „Die twee deden er alles aan om mensen in de straat aan wat meer eten te helpen. Je had alleen kool en aardappelen, soms wat zelfgemaakt brood.” Via een boerderij in Hoevelaken konden ze aan vlees komen, en eieren en hout. Maar in garnizoensstad Amersfoort stikte het van de Duitsers. „Die hadden koelruimtes en de rokerij ingenomen voor hun vlees. Ze zaten er bovenop.”
Gerrit botst niet alleen met de bezetter. Ook in de naoorlogse jaren was het nog verboden om buiten het bonnensysteem vlees te verhandelen. Hij en zijn broer krijgen een voorwaardelijke celstraf, in 1946. Veel meer dan dat ze „opzettelijk handelen in strijd met” het Organisatiebesluit Voedselvoorziening 1941 staat niet in de vonnis-extracten die NRC vond. Hun vader moet een jaar later voorkomen en krijgt zes weken cel – er was sprake van recidive. „Er was nog steeds weinig vlees te krijgen, dus ze verkochten weleens wat buiten de bonnen om”, zegt Frans. „Ze zijn gewoon gepakt.”
Frans is 89 en woont al sinds zijn achttiende in Australië, waar zijn vader in de jaren vijftig een Hollandse slagerij opende. Frans’ vrouw June, geboren Britse, werd op latere leeftijd parlementariër en minister in de deelstaat West-Australië voor de (rechtse) Liberale Partij. Dat hun Nederlandse nicht inmiddels beroemd is, horen ze via NRC voor het eerst. Met de Nederlandse familie is geen contact meer, „zo gaat dat”. Erg politiek, zegt Frans, waren de Van de Klashorsten niet in die naoorlogse jaren. „Dat was meer voor mensen met veel geld”, lacht hij. „Wij werkten zes dagen per week. En op zondag gingen we naar de kerk.”
In de jaren zeventig streek het gezin van Marjolein Faber neer in een vrijstaand huis in Leusden-Zuid. Na de mavo en havo aan het Corderius College begon Marjolein aan een beroepsopleiding radiodiagnostiek. Later volgde ook een tweejarige opleiding nucleaire geneeskunde ‘in vivo’, een toen nieuwe richting van lichaamsonderzoek met behulp van radioactieve stoffen. In het Amersfoortse ziekenhuis De Lichtenberg kon ze eind jaren zeventig aan de slag. Tot ze in 1986 overstapte naar de automatisering, waar een schreeuwend personeelstekort was.
Samen met PVV-leider Wilders in 2015 in Volendam, op campagne voor de Provinciale Statenverkiezingen. Foto Remko de Waal/ANP
Haar loopbaan vertoont gelijkenis met die van haar man. Hij is aan de laboratoriumschool opgeleid, maar kon na zijn diensttijd geen werk meer vinden in een ziekenhuis. Ook hij is de IT ingerold via een ‘IBM-agent’, een automatiseringsbedrijf dat software van de Amerikaanse computergigant implementeerde bij Nederlandse bedrijven en instellingen.
Volgens twee collega’s in het Diemense IBM-bedrijf waar Marjolein Faber begon, kwam ze niet bepaald bescheiden binnen in de IT-wereld. „Ze was toen al stronteigenwijs”, zegt Henk Jan ten Zijthoff, die er ook werkte als verkoper. „En iedereen op het pluche was een uitvreter – dat soort ideeën had ze al.” Erik Versloot, een van de toenmalige eigenaars van het bedrijf: „Die overtuiging van haar eigen gelijk zit in dat karakter. Ze spuide overal ongenuanceerd haar mening, vaak ongefundeerd.” Voorbeelden hiervan kan hij zich na al die decennia niet herinneren. „Het ging niet zozeer over politiek, maar bij wijze van spreken over de kaas in de kantine.”
Ze begon op de helpdesk en werd intern opgeleid als programmeur. Later werkte ze als IT-freelancer terwijl de kinderen opgroeiden, om via een ander IBM-bedrijf uiteindelijk terecht te komen bij Stater in (toen nog) Leusden. Ze werd onder meer teamleider bij functioneel beheer, dat aanpassingen in het kredietbeleid van klanten, doorgaans hypothecaire financiers, verwerkte. Een van de programmeurs bij Stater zegt dat Faber – „zeer ongebruikelijk” – aanvankelijk had bedongen dat ze alleen onder schooltijd zou werken.
Ze werd in het zonnetje gezet om haar jarenlange inzet als judomoeder
Haar twee zoons konden goed judoën, één zat dicht tegen de Nederlandse top aan. Bij een reünie van sportschool Theo Meijer in Leusden werd de minister afgelopen september in het zonnetje gezet om haar jarenlange inzet, zoals bij het vervoer rond toernooien. Meijer, zelf voormalig olympisch judoka, noemt haar „zeer bevlogen en betrokken” als judomoeder. „We hadden geen bestuur zoals in een vereniging, dus pakten ouders heel veel op. Zij was daarin echt een aanjager.”
Haar oudere broer is de horeca ingegaan, als ondernemer en investeerder. Op een verzoek aan hem voor een gesprek over hun ‘roots’ komt geen reactie. Een neefje, bestuurlijk actief in de beginjaren van de jongerentak van Forum voor Democratie, wil evenmin meewerken aan een artikel. Hoe de ideologische ontwikkeling van Marjolein Faber precies verliep, blijft zo in nevelen gehuld. In spaarzame interviews zegt ze dat ze van „VVD-huize” is en altijd al aangetrokken werd door de politiek. De VVD vond ze echter soft op migratie en te veel op de hand van het bedrijfsleven.
Toen de in 2002 vermoorde Pim Fortuyn opkwam en de rechts-radicale beweging momentum kreeg, was ze naar eigen zeggen nog niet klaar voor de politieke arena. Later, haar zoons waren inmiddels volwassen, betrad ze die alsnog. „Mensen kunnen dan later niet zeggen: Faber je hing erbij op de bank en je keek er naar”, zei ze in een PVV-spotje uit 2016. Op de John Frost-brug in Arnhem, „waar jonge mensen zijn gesneuveld voor onze vrijheid”, vertelt ze in het filmpje dat ze zich zorgen maakt. „Hoe meer islam er binnen komt, hoe meer onze eigen cultuur, onze vrijheid onder druk komt te staan.”
Portret gemaakt bij lijsttrekkersdebat voor de Provinciale Statenverkiezingen van 2015. PVV-lijsttrekker Faber is ook voorzitter van de Eerste Kamerfractie van de PVV. Foto Hilz & Verhoeff/ANP
In 2009 had ze zich aangemeld bij de PVV. Eerst voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2010; ze kwam op nummer 32 (onverkiesbaar). Daarna werd ze lijsttrekker in Gelderland voor de Provinciale Statenverkiezingen van 2011, toen Wilders als gedoogpartner van Rutte-I op zoveel mogelijk zetels in de Eerste Kamer hoopte. Faber nam daar ook zitting in, vanaf 2014 als fractieleider.
Geen van de mensen die NRC sprak weet waar haar afkeer van de islam op terug te voeren is. In de ‘PVV-klasjes’ waaraan ze deelnam was dat ideologische traject geen thema, zeggen twee van Fabers partijgenoten die betrokken waren bij haar eerste schreden in de politiek. Collega-politici van andere partijen constateren dat haar islamhaat al direct diep zat. „Bij sommige PVV’ers ontwikkelt dat zich gaandeweg”, aldus SP-senator Tiny Kox, die met Faber in de Eerste Kamer zat. „Zij wilde graag laten blijken dat ze er veel van wist.”
In de Raad van Europa, waar Faber zitting had in de parlementaire vergadering met politici uit 46 aangesloten landen, viel haar inbreng op. Deze organisatie zet zich onder meer in voor de mensenrechten, zij pakte vooral het podium om te fulmineren over de islam. „Wij waren dat gewend uit de Eerste Kamer”, zegt Kox, die ook deelnam aan de Raad van Europa. Hij herinnert zich dat hij naast een „stevig conservatieve” politica uit Zweden zat. „Haar mond viel open toen ‘onze’ Faber het woord nam.”
Toen John Berends in 2019 aantrad als commissaris van de koning in Gelderland, sprak Faber het vermoeden uit dat hij beloond was omdat hij als burgemeester de stad Apeldoorn „met een mega-azc had opgezadeld” en Fortuyn-moordenaar Volkert van der G. huisvestte na diens vervroegde vrijlating. Vier jaar later, toen Berends zijn functie neerlegde tijdens een onderzoek naar zijn bestuursstijl, nam zij het voor hem op. „Wij zijn nooit gebrouilleerd geraakt”, zegt hij.
Een „bijzondere” eigenschap van Faber vindt Berends hoe zij de „consequenties van haar handelen neemt”. Hij doelt op de – „vaak persoonlijke” – aanvallen die ze over zich afroept. „Ze kan uitdelen, maar ook incasseren. Ze denkt nooit: wat voor schade kan het aanrichten voor mij? Dat is ook een stijl. En daar kun je een mening over hebben, maar ik analyseer nu slechts. Ze is voor de duvel niet bang.”
De dichter Mustafa Stitou krijgt een prijs, en geen prijs van 500 gulden, zoals vroeger, toen hij nog maar net dichter was, of van 5.000 euro, zoals in 2004, voor de bundel Varkensroze ansichten, of van 25.000 euro, ook in 2004, ook voor Varkensroze ansichten. Nee, deze keer krijgt hij de grootste prijs die er te krijgen is voor een dichtbundel in de Nederlandse taal: de Johan Polak Poëzieprijs, 50.000 euro, voor Waar is het lam? uit 2022. Op 15 juni wordt die hem uitgereikt tijdens het Poetry International Festival in Rotterdam, waar hij ook optreedt.
Hij woont in Amsterdam-Oost, alleen, op de derde etage van een honderd jaar oud en pas gerenoveerd huizenblok van rode baksteen, met houten deuren en kozijnen, mosgroen en okergeel. Sociale huur, want hoezeer zijn werk ook gewaardeerd wordt, door lezers en luisteraars, het heeft hem nog niet rijk gemaakt. „Met het geld van de prijs”, zegt hij, „kan ik weer een paar jaar vooruit.” Verder geen woord daarover in dit gesprek, op een middag in mei bij een glas thee met boterkoek en macadamia’s. Mustafa Stitou, in 1974 geboren in Tétouan, Marokko, opgegroeid in Lelystad en aan de Universiteit van Amsterdam afgestudeerd in de filosofie, leeft voor zijn poëzie. Hij ís zijn poëzie. Citeer je ter opening van het gesprek de eerste zin van een gedicht uit de bundel Tempel uit 2013 – ‘Op mijn rug torste ik de doodskist waarin mijn vader lag’ – dan valt hij meteen in en draagt het uit zijn hoofd voor, de blik naar binnen gericht.
Diep voorovergebogen, voetje voor voetje, schreed ik wankelend voort. Het ging steeds moeizamer, de last werd te groot, ik hield het niet meer. Voorzichtig liet ik mij neerzakken op de grond, languit, schoof onder de kist vandaan, lichtte het deksel op en fluisterde zonder aarzeling: Vader, ik kan je niet dragen, het spijt me, kun je misschien een eindje meelopen?
Hij onderbreekt zichzelf om te kijken of dit de bedoeling is. Zal hij doorgaan? En vraag je dan of de vader in het gedicht, een verhalend gedicht van een halve bladzijde, zijn eigen vader is, dan knikt hij en zegt: „Ja, mijn vader.”
En jij bent de ik?
„Mijn lyrisch ik, ja.”
Het duurde even voor hij zijn ogen opende. Zijn gezicht was ongeschoren, zijn haar zat verward. Hij droeg een lange witte onderbroek en een wit hemd. Toen zuchtte hij en schudde zijn hoofd, spottend-medelijdend, zoals altijd. Hij richtte zich op, stapte uit de kist, bewoog zich voort met kalme tred. Ik liep achter hem aan, ook ik zei niets.
De kist bleef achter, midden op het pad.
We kwamen aan bij het graf. Het was al gedolven. Zonder een woord vlijde hij zich neer, ging liggen op zijn zij, draaide zich toen op zijn andere zij.
Hij moet van zijn god met zijn gezicht naar het oosten liggen, dacht ik, richting Mekka. Gelukkig vraagt hij me niet waar het oosten is, want ik weet het niet.
Hij vouwde zijn handen in elkaar, schoof ze als een kussen onder zijn hoofd, zuchtte weer diep en sloot zijn ogen en ik, ik zakte door mijn knieën, en met woeste armbewegingen dichtte ik het graf.’
Heb je het geschreven na je vaders dood?
„Een paar maanden ervoor, zestien, nee, negentien jaar geleden. Ik droomde met regelmaat over hem en in die dromen was er altijd wel iets met hem aan de hand. Dit gedicht is gebaseerd op een van die dromen, een paar maanden voor zijn toch wel vrij plotselinge overlijden, op zijn zeventigste.”
Was hij ziek?
„Niet acuut. Hij was diabetespatiënt. Het had lang geduurd voor hij naar de dokter ging en al die tijd kwakkelde hij met zijn gezondheid. Diabetes is een sluipmoordenaar. Hij kreeg een hartstilstand, in Marokko. Hij verbleef elk jaar een paar maanden met mijn moeder in Marokko, met een van de kinderen om hen te helpen. Hij is daar begraven.”
Je onderbewuste hield blijkbaar al rekening met zijn dood.
„Het gedicht weet meer dan ik. Een uitspraak van de Vlaamse dichter Herman de Coninck. Dit gedicht wist meer dan ik.”
Hoe was zijn begrafenis?
„Hij had zes, nou ja, acht kinderen, van wie twee heel vroeg gestorven zijn, en we waren er allemaal bij. Hij is begraven binnen de schoot van het gezin, van de familie, van het geloof, volgens het eeuwenoude ritueel dat zich als vanzelf voltrok. Mijn vader was een gelovig man.”
In je gedicht is de kist met zijn lichaam te zwaar voor je.
„En dan stapt hij eruit met dat spottende medelijden dat ik zo goed van hem kende. Wat ben je voor een zoon als je je vader niet eens naar zijn graf kan dragen? In de tijd dat ik het schreef, bijna twintig jaar geleden, worstelde ik nog met het gevoel dat ik het voor hem eh… nooit goed genoeg deed. Ik ben nu vijftig, ik heb een ontwikkeling doorgemaakt. Maar in die tijd leefde het nog sterk in mij. Ik voldeed niet aan zijn verwachtingen. Zijn afkeuring had ik geïnternaliseerd en misschien” – hij spreidt zijn armen wijd uit – „ook wel groter gemaakt dan die was.”
Heeft hij het gedicht gelezen?
„Mijn vader? Dit gedicht? Nee. Hij las mijn werk niet. Is dat erg?” Hij lacht. „Ik weet niet of ik het erg vind. Ik ben vast niet de enige auteur van wie het werk niet gelezen wordt door zijn ouders, of haar ouders.”
Wat verwachtte hij van je?
„Dat ik zou voldoen aan het burgerlijke islamitische ideaal van trouwen, kinderen krijgen, de kost verdienen, naar de moskee gaan. Dat sprak hij nooit zo uit, maar zo voelde het wel voor mij. Hij was een intelligente man, trots, streng ook, vooral voor zichzelf, geboren in een streek en een tijd waarin er voor hem geen kansen waren om naar school te gaan of zich te ontwikkelen. In 1968 is hij naar Nederland gekomen als gastarbeider, zoals dat toen heette, en in 1974 heeft hij ons laten overkomen. Ik was twee maanden oud. Na mij is er nog een broertje geboren. In die eerste jaren was hij altijd weg, altijd aan het werk, overdag in de fabriek en ’s avonds in de bouw.”
Foto Merlijn Doomernik
Je zag hem dus eigenlijk nooit.
„Bijna nooit. Maar na zijn vijftigste, toen ik in de puberteit was, is hij ingestort en kwam hij nauwelijks het huis nog uit. Achteraf moet hij toen al diabetes hebben gehad. Fysiek was hij op. Hij werd depressief. Misschien dat er oude trauma’s bij hem opspeelden, ik weet het niet. Zijn leven is niet gemakkelijk geweest. Hij was ook wel teleurgesteld, denk ik. Zijn plan was altijd om na een tijdelijke emigratie terug te keren naar Marokko, en zo is het niet gegaan. Voor een deel reageerde hij zijn frustraties af op zijn kinderen, vooral op mijn jongere broertje en mij, wij woonden nog thuis. Daar heb ik lange tijd veel last van gehad.”
En blijft hij terugkeren in je werk.
„Omdat de relatie zo ingewikkeld was, ja. Gebroken, ambivalent. Was hij alleen maar een nare, afkeurende man geweest, dan had ik denk ik niet zo lang gesnakt naar zijn goedkeuring, zijn waardering. Maar hij was geen nare man. We speelden soms spelletjes kaart. Hij kon heel geestig zijn. Ik luisterde graag naar hem. Poëzie schrijven is voor mij, naast een heleboel andere dingen, in jezelf afdalen naar het gebied van je innerlijke conflicten en daarmee in het reine zien te komen.”
„Al heb ik me van het geloof afgewend, in mijn puberteit al, het heeft me wel gevormd”
In Waar is het lam? gaat het veel over godsdienst.
„Ik ben opgegroeid in een islamitisch gezin en al heb ik me van het geloof afgewend, in mijn puberteit al, toen ik steeds meer vragen kreeg, het heeft me wel gevormd. Ik ben gefascineerd door godsdienst. De titel Waar is het lam? is ontleend aan Genesis 22, waarin Abraham van God de opdracht krijgt om zijn zoon te offeren. Onderweg naar de offerplaats vraagt Isaak, zijn zoon: ‘We hebben vuur en hout, maar waar is het lam?’ Hij weet niet dat híj het lam is. In de Koran is het verhaal iets minder gruwelijk. Daarin overlegt Abraham, of Ibrahim, eerst met zijn zoon. Volgens moslims is dat Ismael, de stamvader van de Arabieren. Die drukt zijn vader op het hart te doen wat God hem bevolen heeft, en zegt dat hij zal volharden en mee zal werken. Het is een bevel van God, het moet gebeuren. En net zoals in Genesis grijpt God op het laatste moment in en wordt er een ram geofferd. Het offerverhaal vormt de rode draad in Waar is het lam?”
Foto Merlijn Doomernik
Waarom?
„Als je godsdienst wil begrijpen, de monotheïstische godsdienst – christendom, islam, jodendom – dan moet je het offer begrijpen. Wat je het meest dierbaar is sta je af om een relatie aan te gaan met het goddelijke, het hogere. Ik schrijf in de bundel ook over de rol van het offer in de moderne wereld. Daarbij gaat het niet om offers aan een hogere macht, maar voor een hoger doel, de natiestaat, bijvoorbeeld. Maar de kern blijft persoonlijk. Ik wil godsdienst begrijpen om te begrijpen wie ik ben. Hoe ik zo geworden ben. Wat ik achter me heb gelaten. Wat ik dénk achter me te hebben gelaten.”
Hij loopt naar de keuken om nog een keer thee te zetten en als hij weer zit zegt hij: „In Waar is het lam? staat een gedicht dat ook gebaseerd is op een droom en in zekere zin een echo is van het gedicht waarin ik mijn vader begraaf.” Hij begint het voor te dragen.
Op een kleed zit hij, een bidkleed.
Je doet alsof er niets aan de hand is.
Het is bestoft, het kleed. Je klopt het
voor de voordeur uit, keert ermee
terug en hij bekijkt het aandachtig,
merkt misprijzend op dat een van
de hoeken nog bestoft is: je hebt
gefaald.
Dan hapert hij en zegt dat hij de draad kwijt is. Hij staat op om de bundel erbij te pakken en voor hij verder gaat zegt hij dat de vader in een religieus gezin de wet belichaamt, zeker voor een kind. „Dat is een kenmerk van monotheïstische godsdiensten. Het privilege van de vader is dat hij de wet is. In het gezin is hij god. Dus hij bepaalt of je gefaald hebt of niet.”
Met weerzin neemt hij
het [bidkleed] van je aan, gaat erop zitten,
mijdt nadrukkelijk de bestofte hoek.
De afkeuring zit je dwars, in de tuin
staat hij met zijn rug naar je toe,
draait zich om, ziet er plotseling
aangetast uit, de huid van zijn gezicht
mat, schilferig, lijkt te trillen
en in plaats van twee ogen heeft hij
er slechts een — een groot oog
midden in zijn gezicht. Wat doe je hier,
stamel je, je kunt hier niet zijn.
Kalm kijkt hij je aan, zijn stem
kraakt: Laat me dan gaan.
„Die tuin”, zegt hij als hij het boek dichtslaat, „kan het paradijs zijn, het hiernamaals, maar ook de tuin van een rijtjeshuis in Lelystad. In zekere zin eindigt het gedicht met een vraag. Waarom laat je me niet gaan? Je bent vrij om me te laten gaan.”
Waarom laat je hem niet gaan?
„Ik denk dat ik dat nu, op mijn vijftigste, wel gedaan heb. Althans, goeddeels.”
Het laatste gedicht in Waar is het lam? gaat over een moeder die het gesprek met haar zoon onderbreekt om te bidden.
„Mosque shaped alarm clock. Zo heet het.”
Is de moeder jouw moeder?
„Ja, mijn moeder. Ik was bij haar op bezoek en, nou ja, het gedicht spreekt voor zich.”
Weer schalt vanuit de minaret, die zich op het dressoir
verheft tussen kiekjes van kleinkinderen en het grote
scherm van de tv, de stem van de muezzin de woonkamer in,
mechanisch, robotachtig, en maakt een eind aan het gesprek.
Ze wordt geroepen om te bidden, trekt zich
in een hoek van de kamer stil terug. Engelen,
profeten, openbaringen, eeuwigheid — ze twijfelt niet,
je weet het zeker, getwijfeld heeft ze nooit.
Gebaard heeft ze je, opgevoed, een vreemde zien worden,
maar losgelaten nooit en jij haar evenmin; ongeduldig
blijf je wachten, kinderlijk verongelijkt, haar onverdeelde
aandacht wil je, overtuigd dat dood is dood.
Ze leeft nog?
„Ja, ze is zesentachtig en woont in het oude huis, in Lelystad. In het patriarchale systeem van een religieus gezin kreeg zij de rol toebedeeld van stille kracht achter de schermen. Ze is een zachtaardige moeder, een heel liefdevolle kracht in mijn leven eigenlijk, ondanks de kloof die er tussen ons is: de gelovige vrouw, die haar leven heeft geofferd aan God, en de ongelovige zoon. Ik ben graag bij haar.”
Steeds meer Oekraïners die zich als oorlogsvluchteling in Nederland melden voor opvang, komen niet vanuit Oekraïne, maar vanuit Duitsland, Polen, Roemenië, Hongarije, België en Zweden. Dat blijkt uit een rondgang van NRC langs gemeenten met een crisisnoodopvang.
Het ministerie van Asiel en Migratie laat sinds dit voorjaar onderzoek doen naar de aard van de instroom van ontheemden bij crisisnoodopvang. Het gaat volgens een woordvoerder „ook om de reismotieven en reisroute”. Het onderzoek wordt uitgevoerd door onderzoeksbureau Regioplan en loopt tot eind 2025. Aanleiding was dat er meer „signalen uit het veld kwamen dat mensen voor werk naar Nederland reizen”, zegt Regioplan.
Een aantal gemeenten vermoedt volgens het ministerie dat er ontheemden zijn die in meerdere lidstaten, waaronder Nederland, tijdelijke bescherming genieten en leefgeld ontvangen. „Dit is uiteraard niet de bedoeling”, zegt een woordvoerder. „Op het moment dat iemand met tijdelijke bescherming in Nederland ook in een andere EU-lidstaat tijdelijke bescherming krijgt, kan de IND de tijdelijke bescherming in Nederland beëindigen”, zegt een woordvoerder.
Burgemeester Avine Fokkens van Heerenveen, waar een crisisnoodopvang staat, roept minister Faber van Asiel en Migratie op nieuwe richtlijnen te maken als er twijfels zijn over de status van de aankomende Oekraïners als oorlogsvluchtelingen.
Even voor de lunch rijden twee Hyundai’s met Poolse kentekens het parkeerterrein van het voormalige Hajé hotel op. Acht mensen stappen uit, twee volwassenen, zes kinderen – een ukkie draagt een wit T-shirt bespikkeld met ‘dior dior dior dior’. Met een enkel rolkoffertje en een paar tassen melden ze zich bij de balie. Ze komen uit Duitsland en zoeken een verblijfplaats in deze crisisnoodopvang voor Oekraïners in Heerenveen. Ze groeten een van de bewoners die buiten staat te roken. Dan ploffen ze neer op de banken in de lobby.
Corine Booij had net gezegd dat het zo’n rustige ochtend was. De registratiemedewerker had nog maar één Oekraïense familie hoeven inschrijven, die gisteren na kantoortijd was aangekomen. Aan twee families vertelde ze dat zij vandaag uit de zalen met noodbedden mogen verhuizen naar een vaste opvang elders in Friesland. En nu komt de beveiliger melden dat er acht nieuwelingen zijn, van wie alleen de volwassenen paspoorten hebben, de zes kinderen enkel geboortebewijzen. Booij likt haar duim om de stapel kopieën van de Oekraïense akten te tellen. Haar wangen hebben een vurige kleur gekregen. „Als ik hoor dat het ouders zijn met zes kinderen, zinkt de moed me in de schoenen. Je vindt bijna geen plekken voor acht mensen.”
Het huisvesten van Oekraïense vluchtelingen wordt steeds lastiger. In maart luidden hulporganisaties en de Nederlandse gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor de opvang, de noodklok. De gemeentelijke opvanglocaties én de regionale noodopvanglocaties zitten overvol. Het Rode Kruis meldde dat in februari ten minste achttien mensen de nacht buiten hebben moeten doorbrengen, aldus een woordvoerder. „Een vrouw die met een Flixbus uit Oekraïne was aangekomen, heeft de hele nacht op een bankje voor onze deur gewacht tot we opengingen.”
In Heerenveen moesten ze in oktober besluiten om de crisisnoodopvang, een van de acht in Nederland, tijdelijk te sluiten. Sommige vluchtelingen verbleven, in plaats van de afgesproken drie dagen, drie weken in de slaapzalen, omdat nergens in de noordelijke gemeenten een vaste plek voor hen was. De noodopvang vervuilde daardoor ook.
De sluiting gaf de medewerkers ruimte voor heroverweging, zegt projectleider Susan Haanstra. Ze laten nu altijd enkele bedden leeg staan, als buffer voor échte noodgevallen. Dat heeft meer rust gebracht in de kleine organisatie – vier vrouwen, één man – die deze noodopvanglocatie bestiert. Sinds Rusland in 2022 de oorlog tegen Oekraïne begon, heeft dit kleine groepje Friese ambtenaren duizenden vluchtelingen onderdak geboden. In de eerste maanden kregen ze soms wel dertig aanmeldingen per dag.
Chaletjes
In goed overleg met de eigenaar is het hotel omgebouwd tot een plek waar 314 vluchtelingen voor onbepaalde tijd kunnen wonen, in de voormalige hotelkamers en in de chaletjes die rond het gebouw zijn neergezet. Op de eerste verdieping bieden vier zalen met stapelbedden plek aan 55 mensen – dat is de crisisnoodopvang waar ze eigenlijk maximaal drie dagen kunnen verblijven. Bij de receptie hangt nog een bordje uit de tijd dat het Hajé een echt hotel was, met de waarschuwing dat het management helaas geen biljetten van 200 euro en van 500 euro accepteert. De vriezer waarin ooit Raketjes en Magnums lagen, zit nu vol bruine zakken met kamernummers erop.
In drie jaar tijd leerden de medewerkers dat je Oekraïners geen plezier doet met pittig eten, en dat ze eten al gauw pittig vinden. Nu koken de bewoners vaak zelf in de keuken van het restaurant met uitzicht over de Friese weilanden. In de kamers en chalets wonen sommige
Oekraïners al jaren tot hun genoegen. De medewerkers hebben vluchtelingen aan werk geholpen bij bedrijven in de omgeving. Ze hebben baby’s geboren zien worden, ouderen naar het ziekenhuis gebracht. Daarbij worden ze al jaren geholpen door de Oekraïense Kate Stratienko, een 79-jarige gepensioneerde lerares Engels, die altijd in de buurt is als er een ingewikkeld gesprek moet worden gevoerd.
De vluchtelingen verblijven in hotelkamers en chaletjes rond het gebouw.
Foto’s Kees van de Veen
Ze hebben ook gezien dat er inmiddels andere vluchtelingen komen dan in de eerste maanden. Vluchtelingen zoals het gezin dat zich deze dag heeft gemeld.
Grote gezinnen – die zien ze de afgelopen anderhalf jaar steeds vaker, zegt Corine Booij, die drie jaar als uitzendkracht de registraties doet. „Het begon toen twee Roma-families – met hoog aanzien binnen de gemeenschap – in de Heerenveense opvang kwamen”, zegt projectleider Susan Haanstra. Sindsdien is in Telegram-groepen (waarvan soms wel drieduizend mensen lid zijn, volgens Haanstra) en in een TikTok-filmpje ‘reclame’ gemaakt onder het motto: ‘Kom naar Heerenveen’. Ja, het is een compliment voor het werk dat ze hier doen, zegt Haanstra. Maar het heeft het ook lastiger gemaakt.
Seizoenarbeiders
Booij belt naar het Landelijk Centrum Vluchtelingen Spreiding in Driebergen. Ze wil weten of er een gemeente is die in de reguliere Oekraïne-opvang plaats heeft voor een gezin van vijf dat nu al een week in de crisisnoodopvang verblijft. Het zijn een opa, een oma, twee ouders en een jong kind. De opa is in het ziekenhuis behandeld aan zijn rug en kan niet traplopen. „Als het niet lukt, dan lukt het niet”, zegt Booij voordat ze ophangt.
In de eerste maanden na de invasie kwamen er mensen die „echt vluchtten voor de oorlog”, zegt Booij. „Hebben we dat eerste jaar Roma-gezinnen gezien?”, vraagt Haanstra. Booij schudt van nee. Nu is die groep, die zichzelf volgens Haanstra bij aanmelding ook als Roma identificeert, de hoofdmoot van de nieuwkomers. Mensen die steeds vaker niet direct vanuit Oekraïne naar Nederland reizen, maar vanuit Duitsland, Polen, Roemenië of Hongarije. En ze zien ineens ook „een stuk arbeidsmigratie”. Oekraïners die naar Nederland reizen om te werken en na het seizoen gewoon weer terugrijden naar Oekraïne. „Het evenwicht is er een beetje uit”, zegt Booij.
Dat de populatie van Oekraïense vluchtelingen is veranderd, bevestigen andere gemeenten waar een crisisnoodopvang is gevestigd. Ook in Dordrecht, Nieuwerkerk aan den IJssel, Westervoort en Swolgen hebben zich in de afgelopen tijd meer mensen gemeld die niet rechtstreeks vanuit Oekraïne zijn gereisd, maar eerst in andere Europese landen hebben gewoond. Soms zien ze ook mensen die in Nederland komen werken tot ze de reis voor hun familieleden in Oekraïne kunnen betalen.
Foto Kees van de VeenFoto Kees van de Veen
Het lijkt wel of de overheid inmiddels ook iets meer achterdocht koestert.Het lijkt wel of de overheid inmiddels ook iets meer achterdocht koestert. Het ministerie wil dat de registratiemedewerkers van de crisisnoodopvang meer vragen aan van de nieuwkomers voorleggen. „Routes die ze genomen hebben, de vorige woonplaats, hoe ze aan ons adres zijn gekomen, de reden dat ze voor Nederland hebben gekozen”, zegt Booij. De resultaten gaan naar het onderzoeksbureau Regioplan, dat voor het ministerie van Asiel en Migratie onderzoek doet. Aanleiding, zegt onderzoeker Annemieke Mack van Regioplan, was dat het ministerie „signalen uit het veld beter wil begrijpen” – signalen dat steeds meer mensen voor werk naar Nederland reizen, bijvoorbeeld. „Het ministerie wil weten welke groep er nou binnenkomt en hoe die eruit ziet, om daar beleid op te formuleren.”
Een woordvoerder van het ministerie zegt dat het onderzoek „ook de reismotieven en reisroute” in ogenschouw neemt. ,,Dit onderzoek loopt tot aan het einde van 2025.”
Boren, zagen, stofzuigen
Terwijl Booij de registratieformulieren vertaalt met behulp van Google Lens – waar ook een vertaalfunctie op zit – helpt de vader van de pas aangekomen familie een van zijn zoons met fietsen op de parkeerplaats. Twee anderen zitten te roken in de zon, in een kringetje met bewoners die hier al langer zijn. Buiten werkt een aannemersploeg aan de aanleg van meer parkeerplaatsen voor de chalets. Ze werken om de tuintjes heen waarin Oekraïners die hopen nog lang te blijven viooltjes hebben geplant, of een beeldje van een eend hebben neergezet. De hele dag is het gedender van de graafmachine, het gejank van boren en zagen en het loeien van de stofzuiger de achtergrondmuziek bij het leven in het voormaligfe hotel.
In Friesland worden op dit moment 4.643 Oekraïners opgevangen, zegt burgemeester Avine Fokkens van Heerenveen door de telefoon. De noordelijke provincies en Flevoland leveren bovengemiddeld veel opvangplaatsen. „Wij voelen ons moreel verplicht om het te doen”, zegt Fokkens.
Een filmpje op TikTok maakt ‘reclame’ voor Heerenveen
Booij loopt naar de ouders van het nieuwe gezin en zegt in haar telefoon: „Als u wilt, kunt u nu eerst lunchen, dan maak ik uw papieren in orde.” De vrouwenstem van Google Translate maakt ervan: „Yakshcho khochesh, mozhesh spochatku poobidaty, a potim ya rozberu tvoyi papery.” De man en de vrouw knikken. Komen ze hier dan om twee uur terug voor de registratie? Da. Da.
Op een stoel in de gang van de eerste verdieping zit de vrouw van het gezin dat vanochtend werd geregistreerd op een stoel naast een pilaar met twee stopcontacten. Ze hangt aan een ingeplugde telefoon, haar baby heeft een speen met roze diamanten in haar mond. In elke zaal staan acht stapelbedden. Deze week is het rustig op de noodopvang, dus zijn vaak alleen de onderste bedden in gebruik. De bovenste gebruiken de bewoners als opslag – vooral voor kleren of speelgoed, maar er liggen ook zonnebrillen, een borstel, mandarijnschillen en een zak Dorito’s op de dikke, plastic ziekenhuismatrassen. Iemand heeft zijn slaapzak om de achterkant van het stapelbed gespannen, om te zorgen dat er minder zonlicht op de slaapplaats valt.
In één zaal verblijven nu alleen twee volwassen vrouwen met een jong kind. Ze gebruiken vier stapelbedden. Dat is niet de bedoeling zegt Booij via de vertaal-app. „Jullie hebben die bedden toegewezen gekregen.” Dan passen de acht nieuwkomers er beter bij. In een andere slaapzaal gaat ze naar de familie van vijf met de opa van de rugklachten. Oekraïense Stratienko loopt mee.
Kate Stratienko woonde tot de oorlog in Charkiv en heeft daar een dochter, schoonzoon, kleinkinderen en een parkiet achtergelaten. Op 14 april 2022 kwam ze aan in Nederland. Sindsdien is ze nog eenmaal teruggegaan naar Oekraïne, om haar dochter op te zoeken. Die kan het land niet verlaten, omdat haar man niet weg mag en ze zelf voor de overheid werkt. Toen ze door haar oude stad liep, miste Stratienko het ineens. „Het gevoel dat ik alle mensen kende, écht kende.” Zodra het weer veilig is, wil ze naar huis.
Booij laat Stratienko aan de grootmoeder vragen of haar man vier treden op kan lopen – meer is niet nodig op de nieuwe plek. Uit de zaal ernaast klinkt de muziek van een videospelletje. A ramzamzam, a ramzamzam, koeliekoeliekoeliekoeliekoelie ramzamzam. A ramzamzam, a ramzamzam, koeliekoeliekoeliekoeliekoelie ramzamzam – eindeloos. Ja, vier treden lukt hem wel, zegt de oude vrouw.
Een andere familie die te horen heeft gekregen dat er een vaste plek voor hen is in Dokkum, komt reclameren. Ze hebben de opvanglocatie op hun telefoon bekeken en vinden het maar niks. „Dit is een kamp!” Booij zegt: jullie hebben geen keus. In de eerste maanden dat de opvang open was, konden nieuwkomers nog een voorkeur uitspreken voor een vaste plek na de noodopvang, elders in de provincie. Soms gingen ze van tevoren kijken en keurden ze de een of andere verblijfplaats af. Dat kan allang niet meer, zegt Booij, en het is eigenlijk wel zo helder.
Terug in haar kantoor wist ze achter dinsdag 13 mei het getal ‘16’ van het whiteboard en schrijft in plaats daarvan ‘11’. „Het bord is in geen tijden zo leeg geweest”, zegt haar collega, locatiehoofd Jildau Leffertstra.
Dubbel leefgeld
Op een berichtenbord bij de receptie hangen aanbiedingen voor baantjes: ‘6 plaatsen beschikbaar: Als productiemedewerker bij Anker Stuy Coatings krijg je de unieke kans om alles te leren over het maken van watergedragen verven’, een baantje in de industriële reiniging van 5 tot 24 augustus voor 15,89 per uur, met mogelijkheid tot verlenging. Café Spoorzicht zoekt een afwasser/schoonmaker. En er worden ‘metal workers’ gezocht met een startsalaris van 425 euro per week. „Are you the next iron man?”
Voor Oekraïners geldt een ander regime dan voor andere vluchtelingen. Als ze zijn ingeschreven in de gemeentelijke registers – dat duurt twee à drie werkdagen – en daarmee een BSN-nummer ontvangen, kunnen ze bij een kantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in Amsterdam een sticker in hun paspoort krijgen waarmee ze mogen werken. De verwerking van die IND-registratie vergt op zijn minst drie dagen. Al met al duurt het na aanmelding zo’n anderhalve week voor een Oekraïner aan de slag kan. Voor asielzoekers uit andere landen geldt dat hun aanvraag minstens zes maanden in behandeling moet zijn.
Met die sticker zijn Oekraïners even inzetbaar op de arbeidsmarkt als Europeanen. Volgens Haanstra zijn er uitzendbureaus die hierop inspelen en Oekraïners 300 euro inschrijfgeld laten betalen, met de belofte van een baan. Als blijkt dat die baan in Limburg is en de Oekraïner in Friesland onderdak krijgt, is het feitelijk onmogelijk daar te werken. Op zulke momenten, zegt Haanstra, houdt het uitzendbureau zich onbereikbaar. Als het wel lukt, gaan deze Oekraïners na enkele maanden werken weer terug naar hun land.
We kunnen inmiddels inschatten of mensen hier lang zullen blijven of niet, zegt Booij. „Sommigen komen met een hele eisenlijst. ‘Hebben we een eigen kamer? Nee? Moeten we de wc delen? Ja? Dan gaan we terug naar Duitsland.’” In Nederland krijgen Oekraïners leefgeld dat – naar leeftijd en gezinsomvang – varieert van 297,44 tot 392 euro per persoon per maand. Coördinator Haanstra heeft al eens aan de IND gevraagd of die kon uitzoeken of mensen die zich in Heerenveen melden, niet ook in Duitsland bij een noodopvang geregistreerd staan. Dat ze én daar én hier leefgeld krijgen. „Wij raden gemeenten in elk geval aan om de bewoners van hun opvanglocaties niet langer het maandgeld in één keer uit te betalen”, zegt Haanstra. Ze zegt dat de IND haar liet weten dat ze die informatie niet in Duitsland kan achterhalen. Het ministerie van Justitie en Veiligheid kon dat nog niet bevestigen.
Een woordvoerder van het ministerie van Asiel en Migratie zegt in een reactie dat een aantal gemeenten het idee heeft dat er Oekraïners zijn die in meerdere lidstaten, waaronder Nederland, tijdelijke bescherming krijgen en ook leefgeld ontvangen. „Dit is uiteraard niet de bedoeling.” Een ontheemde die aan de voorwaarden van de tijdelijke bescherming voldoet, heeft recht op opvang, zegt de woordvoerder, en op leefgeld bij afwezigheid van inkomen.
Hij wijst erop dat de EU een systeem heeft opgezet waarmee EU-lidstaten informatie over tijdelijke bescherming kunnen delen, bijvoorbeeld om tijdelijke bescherming in Nederland te beëindigen als blijkt dat de begunstigde in een andere EU-lidstaat óók tijdelijke bescherming heeft aangevraagd en gekregen. „De IND vult dit systeem met informatie vanuit Nederland. De mate waarin het systeem wordt gebruikt door lidstaten verschilt en daarmee ook de hoeveelheid aan informatie die beschikbaar is.”
Maakt het uit, waar Oekraïners vandaan reizen? Voor de regels niet, zegt Susan Haanstra. De regels staan in de zogenoemde Richtlijn Tijdelijke Bescherming. De belangrijkste voorwaarden zijn: een Oekraïens paspoort en een bewijs dat zij tot ten minste drie maanden voor de Russische aanval in Oekraïne verbleven. Als mensen aan die regels voldoen, probeert de opvangorganisatie in Heerenveen hen aan onderdak te helpen. Voor het gevoel maakt het wel uit, zegt Corine Booij. „Het is de laatste tijd moeilijker om gemotiveerd te zijn.” Booij stopt aan het eind van de maand met het werk in Heerenveen en gaat beginnen aan haar droombaan: pottenbakken.
Burgemeester Avine Fokkens zegt telefonisch dat zij het ongemak over de veranderde samenstelling van de vluchtelingenpopulatie begrijpt. Maar Heerenveen als regionale crisisnoodopvang, zegt zij nadrukkelijk, houdt zich simpelweg aan de nu geldende regels. Zij roept de minister op nieuwe richtlijnen te maken als er twijfels zijn over de status van de aankomende Oekraïners als oorlogsvluchtelingen.
Boekweitsoep
Hamlappen, kookaardappelen, vla luidt het lunchmenu van de dag, het staatgeschreven op een whiteboard in de hal. Een paar Oekraïense vrouwen staan het uit te delen, van achter de buffettafel van het hotel. De hamlappen liggen onder warmtelampen. „Vandaag geen borsjtsj”, zegt een van de koks met iets van spijt. Vandaag is er boekweitsoep. No Food Waste staat op een pilaar aangeplakt, met een tekening van een vuilnisbak met een rood kruis erdoor.
In de eetzaal hangen kroonluchters, een prent van Franse winkeltjes, een schilderijtje van een kop cappuccino met GRAN CAFFÉ erboven. De vader van een pas aangekomen familie loopt van tafel met in zijn hand een stapel van zes boterhammen met kaas en een hamlapje erbovenop. Hij staat op het punt ze in de prullenbak te gooien als een beveiligingsmedewerker hem tegenhoudt. „Dat is niet de bedoeling.” Het is een wonderlijke routine. Roma-families scheppen hun borden boordevol voedsel, eten er maar een beetje van en gooien de rest weg. Daar wordt het Oekraïense keukenpersoneel wel boos over, had Haanstra al gezegd.
Sinds de komst van Oekraïense Roma-gezinnen zijn er meer spanningen, zegt Haanstra. Geschreeuw op de gang, opstootjes. Ze merkt dat de Oekraïners die er al langer zitten, de Roma-nieuwkomers maar moeizaam accepteren. „Ze zien hen gezien als een soort derderangs-burgers, er zijn veel vooroordelen.”
Na zo’n anderhalve week kan een Oekraïner aan de slag
Iets meer dan een jaar woont Vitalii Sviatodukh met zijn vrouw, dochter en moeder in een van de chalets. De wanden hebben ze geel geverfd, er hangen gele gordijnen. Het is drukkend warm tussen de dunne muren van het huisje. Sviatodukh werkt in een fabriek, zijn vrouw maakt schoon. „In Oekraïne werkte ik altijd met mijn hoofd, in sales, hier werk ik met mijn handen.” Toch wil hij graag blijven. „Ik heb nu een leven opgebouwd hier.” Sviatodukh en zijn vrouw hebben Nederlandse les. Hij hoopt te leren hoe je een vorklift moet besturen, dat lijkt hem leuker.
Hij heeft „normale buren en twee of drie vrienden” in de opvang. „Maar er zijn ook veel mensen die wel een Oekraïens paspoort hebben, maar geen Oekraïners zijn. Ze woonden niet in Oekraïne. Ze woonden in Duitsland of Roemenië of een ander land. Ja, ze bezitten een Oekraïens paspoort, maar ze hebben eigenlijk de Roma-nationaliteit. Ik denk dat 40 of 50 procent van de mensen die zich bij de noodopvang melden, Roma is.” Zij hebben volgens Sviatodukh „problemen met drank en sigaretten”. En ze willen niet werken, niet integreren. „Ik betaal mijn belastingen, ik betaal de gemeente, ik leer elke dag Engels en Nederlands. Zij doen dat allemaal niet.”
Zoons van de Serdyuchenkofamilie staan voor het hotel te roken in de zon. De laatste anderhalf jaar melden zich veel grote families bij de opvang in Heerenveen.
Foto Kees van de Veen
Duits telefoonnummer
In een kamertje naast de receptie, waarvan de ramen uitzien op de hal, gaan zes van de acht net aangekomen Oekraïners aan de ene kant van de tafel zitten, Booij en Stratienko aan de andere kant. De ruimte is betegeld en aan de achtermuur hangen ingelijste foto’s: koeien, een tjalk en Vermeers Meisje met de parel. Stratienko pakt met een grijns een kussentje van de stoel: ‘This is my happy place’ staat erop.
Stratienko vertaalt, of eigenlijk voert ze het gesprek, want ze weet welke informatie Booij moet hebben. Laatste verblijfplaats, e-mailadres, telefoonnummer. De Oekraïense vader kijkt verloren. „Te-le-foon-num-mer”, zegt zijn vrouw. Hij drukt vergeefs op het zwarte toestel. Leeg?, vraagt Booij in het Engels. De man knikt. „Het is een Duits nummer”, vertaalt Stratienko. Dat komt zo wel, zegt Booij.
Hoe zijn ze hier gekomen? „Mijn broer heeft ons hierheen gereden vanuit Duitsland”, zegt de vrouw. Vierhonderd kilometer van Heerenveen. „Niet zoveel.”
Foto’s Kees van de Veen
Kunnen ze traplopen? Ja. Hebben ze dieren. Nee, zegt de man. Nee, zegt de vrouw. „Katten? Honden? Slangen?”, vraagt Stratienko. Ze lachen – Stratienko probeert de sfeer in het registratiehokje altijd wat losser te maken.
Als alle vragen zijn beantwoord, haalt Stratienko acht gele bandjes tevoorschijn. Met ballpoint is er ‘F2’ op geschreven, de naam van hun slaapzaal, en daarachter een reeks getallen, het ‘casusnummer’. Een van de zoons komt met de jongste binnen, ook om zijn smalle polsje gaat een bandje.
Booij heeft, als een piccolo met een hotelkar, hun lakens en handdoeken al naar slaapzaal F2 gebracht. Nu gaat de hele familie, ouders, kinderen, bagage, in de lift naar boven. Ze zoeken ieder hun bed op. De moeder maakt het draaiende gebaar van een sleutel naar Stratienko. „Nee”, zegt die, de deur van de zaal kan niet op slot. „Als je diamanten hebt, moet je ze bij je dragen.”
Na het intakegesprek lopen de vader en de oudste jongens van de nieuwe familie naar de auto en komen terug met plastic tassen vol kleren en meer koffers. Susan Haanstra kijkt het aan vanuit de hal. „Ze zullen hebben gedacht dat ze niet mochten blijven.”
Als de noodbedden zijn verdeeld, zegt vader Vytaly Serdyuchenko dat hij in Nederland werk zoekt en hier zijn kinderen naar school wil sturen. „Er is geen leven in Oekraïne, elke dag wordt er gebombardeerd”, zegt hij. Stratienko luistert en vertaalt. Hun huis in Kalynivka – een dorpje nabij Vinnytsja, een kleine tweehonderd kilometer ten zuidwesten van hoofdstad Kyiv, „dicht bij het front” – werd verwoest. Niemand was thuis toen het gebeurde, zijn vrouw Rada was bij haar moeder, maar alles was kapot. De buurman was dood.
De afgelopen drie jaar woonden ze in Duitsland, vertelt de vader. „Maar er is geen werk in Duitsland.” Of eigenlijk: „Ik moest dat werk zelf zoeken.”
Oekraïense Stratienko die tot dit moment dienstbaar de vragen en antwoorden van anderen vertaalde, begint nu ineens zelf vragen te stellen aan Vytaly Serdyuchenko.
„Wat is je beroep?”
„Alles, eigenlijk”, zegt de man schouderophalend. „Iets met ijzer.”
„Kregen jullie leefgeld in Duitsland, van de overheid?”
Serdyuchenko draait eromheen.
Stratienko priemt: „Ja of nee?”
Ja ja, antwoordt Serdyuchenko. „Niet meer dan 300 euro per persoon per maand.”
Dan richt ze zich tot een van de dochters, een meisje met op haar trui ‘T-NGZU IS YOUFUTURE’. „Wil je naar school”, vraagt Stratienko. „Het meisje knikt. „En dan niet alleen om te gaan, maar ook om echt te leren?”
Ze buigt zich omlaag. „Je had drie jaar school in Duitsland. Sprechen Sie Deutsch?”
Het meisje draait haar hand in een ‘beetje’-gebaar. Moeder Rada komt tussenbeide: „Saïd, onze oudste zoon, spreekt een beetje Duits.”
Kate Stratienko loopt terug naar beneden. Wat denkt ze? Lag het huis van de Serdyuchenko’s echt dicht bij het front? „Soms willen mensen de waarheid niet zeggen”, zucht ze. „Ik voel het, ik zie het. Maar ze hebben Oekraïense paspoorten, dus zijn ze vluchteling.”