Gesprekjes in het Turks houdt Enes Duygulu (23) kort. Vaak zegt hij dit standaardzinnetje: ‘Ik ben wel Turks, maar mijn Turks is niet goed.’ Mensen verwachten vaak wél dat hij het kan, zegt hij. Hij verstaat het, weet precies wat hij terug wil zeggen. „Maar ik heb de woordenschat niet.” Van het Turks, de taal van zijn ouders en opa’s en oma’s, beheerst hij alleen de basis.
Toch voelt hij zich – „ik heb hier veel over nagedacht” – een Turkse Nederlander. „Maar binnen die groep kan ik de helft van de tijd niet meedoen.”
In Nederland wonen ruim 5 miljoen mensen met een migratieachtergrond. Ruim 2 miljoen van hen zijn in Nederland geboren, maar hebben één of twee ouders die in het buitenland zijn geboren. Cijfers zijn er niet, maar lang niet iedereen spreekt de taal van het land van hun vader of moeder. Soms omdat ouders bewust prioriteit aan het Nederlands hebben gegeven. Het idee dat kinderen het Nederlands minder goed leren als ze thuis een andere taal spreken leeft nog altijd. Ook al is wetenschappelijk het tegendeel allang bewezen.
Er lijkt wel iets te veranderen: de gedachte dat op school ook aandacht mag zijn voor de taal die kinderen thuis spreken, wint terrein. Het Amsterdamse stadsbestuur liet vorig jaar weten meertaligheid op scholen te gaan stimuleren – scholen moeten bijvoorbeeld kinderen of ouders niet verbieden een andere taal te spreken. In Gouda spraken scholen, kinderopvang en jeugdgezondheidszorg vorig jaar af om „meer ruimte” te geven aan meertaligheid, in Zaanstad deden ze dit al in 2020.
En verspreid door Nederland kregen 32 scholen de stempel ‘taalvriendelijk’ van de Rutu Foundation, die meertaligheid op scholen probeert te bevorderen. Was de combinatie ‘moedertaal’ en ‘onderwijs’ tien jaar geleden nog „compleet taboe”, de afgelopen vijf jaar is dat geleidelijk veranderd, zegt oprichter Ellen-Rose Kambel.
Wat betekent taal, voor het contact met je familie en het land waar je ouders vandaan komen? Wat betekent het voor je identiteit? Hierover sprak NRC met acht mensen die de taal van hun vader, moeder, opa, oma niet goed hebben leren spreken.
Grote woordenschat
Enes Duygulu heeft het zijn ouders weleens gevraagd: waarom hebben hij en zijn broer en zussen geen Turks geleerd? Zijn vader is in Turkije geboren en als kind naar Nederland gekomen. Zijn moeder is in Nederland geboren, als kind van Turkse ouders. „Mijn ouders dachten dat het beter was voor later, voor onze carrière.” Ze dachten ook dat de kinderen het Turks sowieso wel zouden oppakken, bij familie. „Maar het omgekeerde is waar. Het Nederlands pak je sowieso wel op.”
Duygulu studeert rechten en bestuurskunde. Zijn Nederlandse woordenschat, zegt hij, was misschien wel kleiner geweest als hij thuis ook Turks had geleerd. Die woordenschat is vast in zijn voordeel geweest op school. „Maar ik heb er ook veel door gemist.”
De meeste mensen die NRC sprak zeggen dat het voor hun ouders een rationele afweging was: welke taal geeft mijn kind de beste toekomst? Het antwoord was niet moeilijk.
Over meertaligheid bestaan in de samenleving onterechte zorgen, zegt hoogleraar Elma Blom van de Universiteit Utrecht, die zich bezighoudt met taalontwikkeling en meertaligheid. „Dat kinderen die thuis ook een andere taal leren minder goed Nederlands leren. Of dat ze geen enkele taal goed leren. Of dat ze de talen niet goed uit elkaar kunnen houden.” Is allemaal niet zo, zegt Blom. „In de wetenschap zijn deze zorgen, met de nodige wetenschappelijke bewijsvoering, ontkracht. Al zo’n vijftig jaar geleden toonden eerste studies dit aan.” Dat veel mensen blijven geloven dat meertaligheid wél voor problemen zorgt, verbaast haar.
Uit onderzoek blijkt: kinderen kunnen talen al van jongs aan goed scheiden
Vroeger, toen het idee nog was dat gastarbeiders zouden terugkeren naar hun land van herkomst, kregen hun kinderen ook les in hun moedertaal. Zo’n twintig jaar geleden is dat veranderd. „De opkomst van Pim Fortuyn en het anti-immigratiesentiment was voor veel scholen het signaal om zich helemaal op het Nederlands te gaan richten”, zegt Ellen-Rose Kambel, van de Rutu Foundation. Ze hoort over schoolpleinen waar briefjes hangen: hier wordt Nederlands gesproken. In de Volkskrant las ze drie jaar geleden over een juf die haar leerlingen straf gaf als ze in de klas de taal van thuis spraken. Dan moesten ze in de pauze een pagina uit het Nederlandse woordenboek overschrijven.
Natuurlijk: het is essentieel dat alle kinderen goed Nederlands leren. Niemand spreekt dat tegen. Maar de ene taal staat de andere niet in de weg, zegt hoogleraar Elma Blom. „Kinderen kunnen prima meerdere talen naast elkaar leren”. Uit onderzoek is gebleken dat kinderen talen al van jongs af weten te scheiden: ze weten precies met wie ze welke taal kunnen spreken.
Ook het mixen van talen binnen het gezin blijkt geen probleem. Kinderen uit zulke gezinnen hebben zelfs een grotere woordenschat, laat een studie zien. Er zijn „best veel aanwijzingen” dat het kinderen iets op kan leveren als school beredeneerd ruimte geeft aan hun andere, niet-Nederlandse taal, zegt Blom. „Cognitief: dat ze er beter door leren. Maar ook sociaal-emotioneel, dat ze zich meer welkom voelen.”
Identiteit claimen
Taal bepaalt je identiteit, zegt Emma Vermeer (25). Ze heeft „een heel Nederlandse naam”, maar haar moeder komt uit voormalig Joegoslavië. „Omdat ik de taal niet spreek, zie ik mezelf niet als Kroatisch. Alsof ik die identiteit niet mag claimen.” Ze is er vaak geweest, haar oma heeft er altijd gewoond. „Ik zeg altijd dat ik Nederlands ben.” Ze heeft Kroatische les gehad en probeert nu zelf bij te leren. „Ik voel me meer Kroaat dan ik wil zeggen.”
Zahra (21) heeft soms het gevoel dat ze moet „bewijzen” dat ze ook Turks is, omdat ze de taal niet spreekt. „Dan voel ik me niet Turks genoeg.” Dat is wel aan het veranderen, zegt Zahra, die niet met haar achternaam in NRC wil. „Op de middelbare school waren weinig kinderen die op mij leken. Nu ik op de universiteit zit en meer Turkse vriendinnen heb, denk ik: ik spreek de taal niet, maar ik leef wel de Turkse cultuur.” Ze was zeventien toen ze begon met international studies aan de Universiteit Leiden. Als onderdeel van de opleiding leert ze ook een taal. „Ik heb Koreaans gekozen. Dat was in een tijd dat het me allemaal niet boeide. Nu heb ik daar spijt van. Ik heb wel het gevoel dat ik iets mis. Niet dat het me elke dag verdrietig maakt, maar op momenten hoor ik er niet helemaal bij.”
Foto’s Sebiha Öztas
Voor de band met familie is taal ook essentieel. De moeder van Zahra is als jong kind naar Nederland gekomen, haar vader na zijn middelbare school. Ze spreken ze Arabisch met elkaar – de provincie waar ze vandaan komen, Hatay, ligt niet ver van de Syrische grens. Tegen hun kinderen hebben haar ouders altijd Nederlands gesproken. Als Zahra op bezoek was bij familie in Turkije kon ze „alleen glimlachen en handen schudden”. Haar familieleden spraken Turks of Arabisch. „Dat was lastig. Ik heb nooit echt een band met hen kunnen opbouwen. Dat vind ik jammer.”
Toen Hatay vorig jaar werd getroffen door een zware aardbeving, hielden haar ouders telefonisch contact met de familie. Zahra was afhankelijk van de vertaling. „Dat was zo’n moment dat ik dacht: wow, die talen zijn zo belangrijk voor me.”
Andersom vindt de familie het soms óók lastig. Marokkaanse familieleden van Achmed (24) hebben steevast drie vragen voor hem, vertelt hij. Achmed is zijn tweede naam – hij wil niet met zijn hele naam in NRC omdat het over familie gaat. Dat zijn deze vragen: „Kan je geen Arabisch? Waarom niet? Wanneer ga je Arabisch leren?” Zijn ouders, die in Marokko geboren zijn, stimuleren ook dat hij het beter leert spreken. „Dat wil ik ook wel, maar ik ben gewoon slecht met talen”, zegt Achmed. Met Duolingo, een taalapp, probeert hij nu toch zijn Arabisch te verbeteren.
Op het schoolplein
Taal is „een soort paspoort om bij een groep te horen”, zegt onderzoeker Mirjam Broersma van de Radboud Universiteit, gespecialiseerd in meertaligheid. Ze trekt een vergelijking met onderzoek naar streektalen. „Mensen die heel correct ABN spreken worden onbewust beoordeeld als competenter en succesvoller. Maar wie een streektaal spreekt wordt gezien als betrouwbaarder, socialer, vriendelijker.” Aan de ene kant hechten veel mensen met een migratieachtergrond aan hun „thuistaal”, ziet ze. „Tegelijk willen ze graag dat hun kind de taal met de hogere maatschappelijke status – het Nederlands – goed beheerst om hun kansen op maatschappelijk succes te vergroten.” Dat kan een reden zijn om thuis de nadruk op het Nederlands te leggen. „Maar het kind kan daardoor wel aansluiting missen.”
Hoewel alle talen „evenveel waard zijn”, zegt Broersma, worden ze „helaas niet allemaal gelijk gewaardeerd”. Sommige talen, zoals Engels, Frans en Italiaans, hebben een hogere sociale status dan andere. „Kinderen voelen dat aan. We weten uit onderzoek dat kinderen heel goed doorhebben wat voor beeld hun leerkracht heeft van hun thuistaal.”
Hoe belangrijk die taal voor kinderen is, zagen ze ook op Kindcentrum Rijpelberg in Helmond. Het was „min of meer” verboden om een andere taal dan Nederlands te spreken, zegt Helen Vink, coördinator onderwijsontwikkeling binnen de school. Tegelijkertijd zagen de leerkrachten dat kinderen dat soms toch gewoon deden. Op het schoolplein. Daar klonk Turks, Arabisch, Pools – op de Rijpelberg zitten veel kinderen van Poolse arbeidsmigranten. „Moet je kijken wat dat betekent voor die kinderen, zeiden we tegen elkaar. Wat een ontspanning dat geeft.”
Vier jaar geleden hebben ze het er met het hele team over gehad. Ze maakten „taalafspraken”, die hangen nu in alle klassen. Kinderen mogen hun thuistaal bijvoorbeeld gebruiken in onderling overleg. Een andere regel: als je in een groepje speelt, gebruik je de taal die iedereen kent. Het werkt, zegt Vink. Het helpt de meertalige leerlingen bijvoorbeeld bij het begrijpen van opdrachten. Nederlandstalige kinderen leren over andere culturen. En – dit vindt Vink het belangrijkste – het geeft meertalige kinderen „erkenning, dat ze ertoe doen”.
Süheyla Yalçin tegen haar vader Ertugrul:‘Je moet van dat schuldgevoel af, dat zou ik je gunnen’
Ertugrul (58): „Toen Süheyla klein was, ik denk anderhalf, zei mijn schoonmoeder: we wonen toch in Nederland? Hier heb je geen Turks nodig. Dat is ook beter voor school.”
Süheyla (33): „Daar was je gevoelig voor.”
Ertugrul: „Ja. Eigenlijk wilde ik haar tweetalig opvoeden, maar toen ben ik van gedachten veranderd. Mijn vader en andere oudere familieleden spraken geen Nederlands, ik wilde dat de kinderen contact met hen konden hebben. Maar ja, ik was veel aan het werk. Mijn vrouw heeft een Armeense vader, die kwam uit Istanbul. Maar ze is Nederlands opgevoed, dat sprak ze ook tegen onze kinderen.”
Als er Suikerfeest of Offerfeest was, dan oefenden we in de auto naar familie wat we moesten zeggen
Süheyla: „Onze neefjes en nichtjes hebben allemaal twee Turkse ouders. We zagen elkaar heel vaak. Mijn broertjes en ik spraken geen Turks, dus de rest vertaalde voor ons. Als er een feestdag was, Suikerfeest of Offerfeest, dan oefenden we in de auto naar familie wat we moesten zeggen. ‘Als iemand tegen jou zegt: bayraminiz mübarek olsun, dan zeg jij terug: seninde. En tegen oudere mensen zeg je: sizinde.’ Ik weet nog dat we dat best spannend vonden. Ik was toch een beetje anders. De warmte voelde ik wel, nog steeds, maar we konden niet écht een gesprek voeren.”
Ertugrul: „Ja, dat heb ik van jullie afgenomen. Daar voel ik me heel schuldig over. Als mensen nu de keuze hebben, dan moeten ze het anders doen dan ik heb gedaan. Anders hoort een kind nergens helemaal bij. Niet bij de Nederlanders, en niet bij de Turken.”
Süheyla: „Je moet een keer van dat schuldgevoel afkomen, dat zou ik je gunnen. En in mijn generatie zijn veel mensen zoals ik, dus zo alleen voel ik me niet. Ik heb omarmd wie ik nu ben. Ik voel me Turks: mijn vader noem ik baba, we luisterden thuis naar Turkse muziek, we keken naar Hababam sinifi, een Turkse tv-serie. Maar Nederlands is mijn taal, en ik ben echt thuis in Eindhoven.”
Ertugrul: „Toen Süheyla op zichzelf ging wonen, heb ik haar wat oude Turkse boekjes van mezelf gegeven, om de taal een beetje bij te leren. Een kinderboekje, en boeken over de Turkse geschiedenis.”
Süheyla: „Ik kan het best redelijk verstaan, zeker in een luchtig gesprek. Maar ik vind het nog steeds lastig om terug te praten. Ik ben Turks, dus als ik iets zeg, moet het wel goed zijn. Dat gevoel heb ik. Maar ik probeer het nu te ownen: ik kan het gewoon niet, maar ik ga wel langs bij familie, of mee op vakantie – ook als er niemand is die voor me kan tolken. Dan zit ik met mijn tante op het balkon, drinken we koffie. Ik heb gemerkt: taal is veel, maar niet alles. We hebben ook lichaamstaal, emoties, we laten elkaar iets zien. Het komt wel goed. Mijn vader kwam hier op z’n vijftiende en kon helemaal geen Nederlands, dat is ook goed gekomen. En we hebben nu Google Translate.”
Ertugrul: „Als ik kleinkinderen krijg, ga ik ze zeker Turks leren. Dan heb ik er ook meer tijd voor. Ik blijf gewoon Turks tegen ze praten, hoe lang het ook duurt.”
Aïsha Mercedes Velsink (32):‘Indonesisch komt later wel, dachten mijn ouders’
‘Taal is macht. In een zaal vol Nederlanders heb ik meer power in the room dan mijn moeder. Zij spreekt Nederlands met een accent, ik ben ‘Nederlandser’ dan zij. Maar iemand die een taal niet perfect spreekt, moet net zo serieus genomen worden. Het stoort me ook dat de nadruk vaak ligt op de achteruitgang van de Nederlandse taal, als het gaat over meertaligheid. Mensen met meerdere roots zijn evengoed Nederlands – de talen die zij hebben meegebracht kun je ook zien als een verrijking.
„Mijn moeder is Chinees-Indonesisch, mijn vader Indonesisch-Nederlands. Zijn voertaal is Nederlands. Mijn ouders vonden het belangrijk dat wij het Nederlands goed onder de knie zouden krijgen, om ons goed te laten integreren. Indonesisch konden we er altijd nog naast gaan doen.
„Ik ben geboren in Indonesië, maar na drie maanden zijn we naar Nederland verhuisd. Ik heb altijd op internationale scholen gezeten – mijn vader werkte bij Buitenlandse Zaken. Tot mijn zestiende heb ik ook in andere landen gewoond. Door het werk van mijn vader representeerden wij vooral onze Nederlandse kant. Ik snap hun afwegingen, maar mijn moeder heeft ook een deel van zichzelf moeten opgeven, van haar identiteit.
Als mijn moeder zich beter wilde uitdrukken, praatte ze wel Indonesisch tegen ons
„Er zijn wel taalbarrières geweest thuis. Met mijn vader sprak ik Nederlands, met mijn moeder en zusje vooral Engels. Als mijn moeder zich beter wilde uitdrukken, praatte ze Indonesisch tegen ons, wij praatten dan in het Engels terug. Ik kan me voorstellen dat ze daardoor wel afstand tot ons heeft gevoeld.
„Taal zorgt ervoor dat je ergens bij hoort. Ik kan wel Indonesisch begrijpen, maar mijn woordenschat is zwak. Een zin maken, mezelf goed uitdrukken – dat gaat niet. Ik moet voor mijn gevoel vaak een hoop uitleggen. Indonesiërs kijken naar mij en denken: je lijkt op mij, we moeten met elkaar kunnen praten. Dan schaam ik me dood dat ik het niet kan. Doordat ik er niet Nederlands uitzie, zien mensen me ook niet direct als Nederlander. Ik studeer nu international studies in Leiden, met de specialisatie Zuid- en Zuidoost-Azië. Ik wil dichter bij mijn wortels komen.”
Darryl Veldman (35): ‘Er ligt een soort taboe op Sranantongo praten met een Nederlands accent. Dat wil ik doorbreken’
‘Wij mochten vroeger geen Sranantongo tegen mijn ouders praten. Onderling spraken zij het wel. En soms tegen ons, in een waarschuwing. Als mijn moeder boos werd in het Sranantongo, dan wist ik: nu is het menens. In die taal terugpraten was niet beleefd. Dat komt natuurlijk door vroeger, dat iedereen tijdens de slavernij Nederlands moest praten. Dat is van generatie op generatie overgedragen.
„Mensen die geen Sranantongo spreken, kennen vaak alleen krachttermen. In Nederland zijn sommige woorden onderdeel geworden van de straatcultuur. Ik hoor kinderen zeggen: kaolo vet, kaolo hard. Maar kaolo betekent poepgat – het is een van de ergste dingen die je kunt zeggen in Sranantongo. Als je dat zegt waar een ouder persoon bij is, krijg je een draai om je oren.
Mensen van mijn generatie zijn op zoek naar een eigen identiteit
„Toen ik zelf vader werd, negen jaar geleden, ging ik nadenken: als mijn ouders er niet meer zijn, wat blijft er dan over van onze cultuur? Surinaamse kleding en eten zie ik overal, maar van de taal vond ik weinig terug. Mensen van mijn generatie zijn op zoek naar een eigen identiteit. Want kijk, onze ouders waren hier, tussen aanhalingstekens, te gast. Wij zijn hier geboren. Voor sommige mensen ben ik niet ‘de Nederlander’, en in Suriname ben ik ook niet ‘de Surinamer’. Maar het is allebei onderdeel van wie we zijn.
„Ik heb als tiener Sranantongo geleerd. Samen met mijn zusje en mijn neefje keek ik naar een comedygroep, 1en1is3, die scènes gingen we napraten. Ik merkte dat mijn moeder woordjes en zinnetjes toeliet. En zo durfde ik het steeds meer te spreken. Er ligt wel een soort taboe op Sranantongo praten met een Nederlands accent. Dan word je uitgelachen door mensen die het vloeiend spreken. Ik probeer dat te doorbreken.
„Ik maak stripboekjes voor kinderen: Mijn eerste woordjes in het Sranan. Er zijn nu vier delen. In 2020 kwam ik op het idee, maar uitgeverijen zeiden: hier is geen markt voor, of ze reageerden helemaal niet. Toen dacht ik: weet je wat? Ik geloof hier zó in, ik ga het zelf doen. In juli dat jaar kwam de pre-orderlink online, toen had ik binnen tien minuten duizend exemplaren verkocht – ik raakte helemaal in paniek. Met hulp van vrienden en familie heb ik toen tweeduizend boekjes laten drukken en verzonden. Nu zijn er meer dan tienduizend verkocht.
„Als je van Surinaamse afkomst bent, maar de taal niet spreekt, voelt het alsof je iets mist. Dat zie ik bij mensen om me heen. Ze spreken nu uit dat ze het zonde vinden dat ze het niet kunnen, omdat ze het graag willen overdragen op hun kinderen.
„De generatie van mijn ouders vindt het mooi wat ik doe. Hun kleinkinderen halen nu opa en oma erbij om samen die boekjes te lezen, om meer uitleg te geven. Mijn moeder kwam meteen helpen toen ik in paniek met al die bestellingen zat.”