Hoe Amsterdam uit het dal klom en nu gebukt gaat onder succes

Het Amsterdamhoekje van menig Amsterdamse boekhandel staat vol hagiografieën. De mooiste plekjes/wandelingen/gebouwen/beelden/mensen/foto’s. Een ode aan de stad in literaire verhalen. De beste restaurants. Wat de historie betreft: veel zeventiende eeuw. Wat koloniale/roze/alledaagse geschiedenis. En heel veel Tweede Wereldoorlog.

Een kritisch boek over de eigentijdse geschiedenis van Amsterdam is een welkome aanvulling, zeker in het jaar dat de viering van de 750ste verjaardag van de stad begint. In De stad. Het verhaal van Amsterdam van 1980 tot vandaag laat journalist Marcel van Engelen zien hoe de stad opkrabbelde uit een dal en de laatste jaren in een nieuwe crisis belandde, die hij een ‘crisis van succes’ noemt.

Wie begin jaren tachtig in Amsterdam werd geboren, kan zich misschien nog herinneren hoe de kleuterjuffen eerst de heroïnespuiten uit de zandbakken visten voor de kinderen naar buiten mochten. Achter het Centraal Station werd druk getippeld, in telefooncellen gechineesd. Grachtenpanden stonden in de stutten.

Van Engelen markeert de jaren rond 1980 als het naoorlogse dieptepunt van Amsterdam. Vooral omdat het vertrek van honderdduizenden geboren Amsterdammers naar nieuwbouwwijken in Purmerend en Almere had geleid tot een fikse terugval van de bevolking. In 1965 gingen er in Amsterdam ruim honderdduizend kinderen naar de basisschool, in 1985 waren het er nog maar minder dan de helft.

Ook bedrijven en fabrieken vertrokken of sloten. Oude volkswijken lagen er verpauperd bij. ‘Het was brandhout’, memoreert een toenmalig gemeenteambtenaar, ‘je kon je hand door de vloer steken om te voelen of de was bij de onderbuurvrouw al droog was’. De stad werd getekend door werkloosheid, armoede en criminaliteit. De sfeer op straat was somber. De kraakbeweging tierde welig.


Lees ook

Weg met de volkswijk, omarm gentrificatie

Weg met de volkswijk, omarm gentrificatie

Vanaf midden jaren tachtig, mede door de komst van jongeren en Turkse en Marokkaanse gastarbeiders, begon de stad weer te groeien. Het krakersverzet en het pessimisme verdwenen. Het bedrijfsleven deed zijn intrede. Net als de koopwoning. Geleidelijk gentrificeerden nagenoeg alle wijken tot aan de ringweg A10. Op de IJ-oevers en de Zuidas – voorheen het rijk van prostituees en konijntjes – verrees heuse hoogbouw.

Markante mensen

Tegenwoordig is Amsterdam de meest gewilde stad van Nederland. Zo gewild dat die ontoegankelijk is geworden. De woningmarkt is ontspoord: koophuizen zijn onbetaalbaar, goedkopere huurhuizen niet beschikbaar. Geboren Amsterdammers vertrekken nu niet omdat ze zich dat kunnen veroorloven, maar omdat ze het zich niet kunnen veroorloven om te blijven. De achterblijvers herkennen hun stad steeds minder terug.

Van Engelen legt zeer overtuigend uit hoe dit komt. Het hedendaags ‘succes’ van Amsterdam is volgens de auteur enerzijds te danken aan een paar markante mensen als wethouder Michael van der Vlis en anderzijds te wijten aan grotere krachten als digitalisering, internationalisering en de groeiende kenniseconomie, en niet ten leste: het neoliberalisme.

Die personen brengen dit betoog tot leven. Van der Vlis, PvdA-wethouder Ruimtelijke Ordening van 1978 tot 1990, stond in de schaduw van zijn collega Jan Schaefer, maar Van Engelen kan goed onderbouwen waarom ook hij een plek in de geschiedenisboeken verdient. Van der Vlis was geestelijk vader van de stadsdelen. Zorgde dat bij elke wegverbouwing een fietspad werd aangelegd. Liet overal amsterdammertjes plaatsen tegen wildparkeren.

Maar bovenal stond Van der Vlis met zijn liefde voor kleinschaligheid, gezelligheid en verdichting aan de wieg van de cultuuromslag van 1978, die een einde maakte aan de massale sloopplannen van de jaren zestig en zeventig. Hij zette in op behoud en herstel van de oudbouw, bijvoorbeeld in de negentiende-eeuwse Pijp.

Marktkrachten

In de jaren negentig kwam de focus meer te liggen op verbetering van de verloederde buurten buiten de Ring, in Nieuw-West en Zuidoost, onder meer door de afbraak van sociale huurwoningen om economisch welvarender bewoners te trekken. Buurten knapten zienderogen op, maar een gevolg was ook dat sociale huur alleen nog maar beschikbaar werd voor de meest kwetsbaren, en de middenklasse steeds meer naar buiten werd gedrukt, naar de rand of de stad uit.

De gentrificatie is deels het gevolg van gemeentebeleid, om bijvoorbeeld kunstenaars en kleine ondernemers aan te trekken door ze goedkope ‘broedplaatsen’ aan te bieden. De Baarsjes had begin jaren nul nog niets hips. Nu is het een paradijs voor amandelmelkadepten. De verantwoordelijk Amsterdamse hoofdplanoloog Jos Gadet noemde deze ontwikkeling ‘een zegen’. Maar hierop klinkt ook veel kritiek, vooral van de oude bewoners, die amper meeprofiteren van de facelift. Sterker: zich verdrukt voelen.

Deze beweging is echter niet alleen op het conto van de stadsplanners te schrijven. Onderliggende nationale en internationale macro-economische trends – als minder regulering en gunstige fiscale en financiële regelingen voor vastgoedbezitters en niet te vergeten: schaarste – joegen de gentrificatie van de stad nog veel harder aan. Het gevolg is dat achterstandswijken eerst opknappen en gemengder worden, en vervolgens weer homogener, voor mensen met geld.

Ook de ontwikkeling van de Zuidas laat goed zien hoe de progressieve gemeentepolitiek en visionaire standsontwikkelaars het aflegden tegen de marktkrachten. Zo maakte de financiële crisis een einde aan de droom om de trein daar ondergronds te laten gaan. ‘Stadsontwerper’ Pi de Bruijn deed desondanks grote moeite om het zakendistrict gezellig en bewoonbaar te maken, maar de grootbanken hadden liever luxe recepties op de begane grond dan supermarktjes. Zij wonnen.

Hogere versnelling

Sinds de jaren 2010 lijkt Amsterdam in een hogere versnelling te zijn geraakt. Werkgelegenheid, inwonertal, huizenprijzen, instroom van toeristen, forenzen en dagjesmensen, buitenlandse migranten en studenten – overal zie je een groeistuip. Tegelijk is de kloof tussen haves (huizenbezitters) en have nots (huurders) groter en zichtbaarder geworden.

Amsterdam heeft voor de buitenlander nog altijd een lief gezicht, voor de dorpeling een hip imago. Maar een progressieve oase is het alleen voor de hoogopgeleide Amsterdammer, die zich een koopwoning, een flat white en een elektrische fiets kan permitteren. Wie kwetsbaar is, door persoonlijk leed of economische pech, leeft in een andere wereld. Amsterdam telt steeds meer daklozen. Het sociale weefsel (onder meer het aantal vrijwilligers) krimpt. Het aandeel gezinnen binnen de Amsterdamse bevolking ook.

In zijn epiloog is Van Engelen behoorlijk kritisch op het gemeentebestuur, met name vanwege het woonbeleid en de ruimtelijke ordening vanaf 2015, waarbij ‘economische krachten en financiële belangen alle ruimte hebben gekregen, waardoor het recht van de sterksten geldt’.

Tegelijk erkent hij dat de economische groei Amsterdammers veel heeft gebracht (zoals investeringen in cultuur en infrastructuur) en is hij zeker niet lyrisch over het Amsterdam van de jaren tachtig. Uiteindelijk laat hij het oordeel aan de lezer, die blijft zitten met de vraag: is de Amsterdammer nu beter of slechter af? Op basis van dit boek moet je concluderen: allebei.