Waarom de samenleving veel te veel verwacht van het strafrecht

Boven het nieuwe boek De troost van gebrekkig strafrecht van Rinus Otte (Zierikzee, 1961), topman van het Openbaar Ministerie, hangt één grote vraag. Waarom krijgt de strafrechtspleging zo vaak en zo fel kritiek te verduren? De kloof tussen wat de burger verwacht en wat het strafrecht kan leveren, lijkt hem almaar groter te worden. En wát het strafrecht kan leveren is maar vrij weinig. En ook altijd geweest. De veiligheidsbelofte die de politiek doet verdient scepsis.

Bij wijze van verklaring schetst hij een samenleving die vanaf de jaren zestig sterk individualiseerde, vrijheid claimde voor het individu, justitieel maatwerk voor zichzelf eiste en scherpe controle van ‘de ander’. Er kwamen als gevolg steeds meer rechten bij, voor de verdediging, voor gedetineerden, voor slachtoffers. Het leidde tot het type zelfbewuste burger die steevast voor uitzonderingen op de regel voor zichzelf pleit. Maar overigens gelijke behandeling voor ieder ander eist.

Otte’s belangrijkste punt is dat recht ‘als systeem’ erdoor in het gedrang is gekomen. Hij ziet liever een ‘kalere, gelijkere en snellere afhandeling’ van vooral de kleinere misdrijven dan het complexe, ambitieuze en volgeladen strafproces van nu. Daarin stellen magistraten sanctiepakketten op maat samen van voorwaarden, maatregelen, cursus, behandeling en, o ja, een celstraf als stok achter de deur. Inclusief herstel en leedcompensatie voor het slachtoffer. Otte verlangt naar een ‘nieuwe professionele standaard’ waarin meer ruimte is voor uniformiteit, meer confectie. Maatwerk in het strafrecht is een illusie, meent hij.

Niet geheel onverwacht is hij geen liefhebber van een nog ‘verdere emotionalisering’ van het strafrecht, het gevolg van toenemende aandacht voor slachtoffers. Dat zorgt óók voor meer verdeeldheid en polarisatie en bedreigt de afgewogen oordeelsvorming.

Het hoofdstuk over ‘het slachtoffer’ is het sterkste, best beargumenteerde deel van het boek. En vermoedelijk ook het meest controversiële. Politiek is er, gesteund door media-aandacht, vrijwel consensus om slachtofferrechten verder uit te breiden. Otte bepleit het tegenovergestelde. De beslissing over schadevergoeding voor het slachtoffer zou buiten het strafproces om en dus pas ná de veroordeling genomen moeten worden, in een aparte procedure. Daarmee schrapt hij de slachtofferverklaringen uit het strafproces, wat vloeken in de kerk van de publieke opinie is.

Ook voor de vergoeding van slachtoffers zoekt hij naar een ‘harde objectieve maatstaf’, die makkelijk toepasbaar is. In de plaats van ruimte te moeten bieden aan de ‘primaire en soms primitief aandoende gevoelens’ van slachtoffers.

Controversiële zaken

Veel zorgen over veiligheid hoeft de burger overigens niet te hebben. Met uitzondering van de zware criminaliteit is Nederland ‘nog nooit zo veilig geweest’ als nu, schrijft hij. Zie de consequent dalende misdaadcijfers van de laatste decennia. Voor een verdere expansie van het strafrecht is dan ook geen reden, terwijl de samenleving dat toch regelmatig eist. Zeker na ernstige incidenten.

Otte bespreekt daarom alle controversiële zaken van de laatste decennia, waarin de strafrechtspleging steken liet vallen. Of dat zou hebben gedaan. De metrosteker, de tramschutter, de moord op Fortuyn, op Anne Faber (waarin hij zelf een van de rechters was), op scholier Hümeyra, op minister van staat Els Borst. In al die zaken ging het over ten onrechte vrijgelaten of niet tijdig ingesloten gevaarlijke personen.

Steeds leek het achteraf dat de dood voorkomen had kunnen worden. In meerdere casussen was dat ook waar geweest, als handhavers of uitvoerders van elkaars werk hadden geweten. Als wettelijke regels éérder TBS hadden mogelijk gemaakt. Daders of verdachten blijken nogal vaak pakketjes die in de procedure blind aan elkaar worden doorgegeven. Soms door nalatigheid, soms omdat de wet dat eist.


Lees ook

‘Het strafrecht is niet bedoeld als maatschappelijk werk’

„We zijn doorgeschoten in allerlei vage termen die het zicht op de straf hebben vertroebeld.”

Jammer genoeg geeft hij weinig concrete voorbeelden, anders dan het beperken van de slachtofferinbreng in het strafproces. Maar er is wel af te leiden hoe strafrecht volgens het recept Otte zou werken. Zijn eerste boek, De nieuwe kleren van de rechter uit 2010 kwam voort uit een tumultueuze termijn als president van het Hof Amsterdam – hij rekent erin af met een subcultuur van behoudende rechters, een negatief werkklimaat en gebrek aan ‘nijver en nederigheid’, dat hij er ontmoette.

Daarmee is Otte de klassieke hardliner die van preventie en behandeling weinig verwacht, maar juist straffen als maatschappelijke functie hoog heeft. Niet als een vorm van social engineering, maar als passend antwoord op crimineel gedrag waar de bestrafte dan zelf mee kan doen wat hem goed dunkt. De vraag of strafrecht ‘werkt’ of ‘helpt’ is niet zo aan Otte besteed. Hij vindt een straf succesvol als die wordt uitgezeten, punt. En als een straf recidive niet belet, dan straft de rechter voort in hetzelfde ritme als waarin de delinquent zich blijft misdragen. De mens laat zich maar moeilijk verheffen en de samenleving is minder maakbaar dan gedacht.

Geen illusies koesteren

Kenmerkend is dat voor hem iedere veroordeelde in beginsel aanspreekbaar is op zijn gedrag. De mens is voor hem geen ‘volger van zijn problemen’ en dus ‘juridisch onvrij’, maar eerder ‘onkenbaar’, ‘niet te doorgronden’. En daarmee ook eerder aansprakelijk te stellen. We kunnen ‘niet voor elke persoonlijkheidsstoornis een aparte afdeling bouwen’, schampert hij. Minder ‘divers en alternatief straffen’ en meer gemiddeld en standaard straffen, is zijn recept. En dan niet al te veel illusies koesteren.

De verleiding is groot om De troost van gebrekkig strafrecht af te grazen op observaties over het opsporingsapparaat. En hoe die zich zullen vertalen in nieuw beleid. Maar dit blijkt een boek waarin Otte vooral drie decennia ontwikkelingen in het strafrecht schetst en daar de publieke opinie en de tijdgeest naast zet. Dat is dan ook de meerwaarde van dit boek.

Qua stijl is Otte hier de gedreven jurist die na een heel leven in het recht de ruimte neemt. Het is dus ‘op pad met de professor’ die uit vele bronnen put, best lange zinnen of omstandige alinea’s schrijft, maar zich ook regelmatig herpakt en zijn mening geeft. Want dat is het aangename van deze togadrager. Hij víndt iets. Ook nu hij topambtenaar is die binnen de politieke bandbreedte van de minister moet blijven. Maar dat kan hem ten diepste weinig schelen.

Die eigenzinnige houding siert hem. Het maakt dit boek authentiek en licht tegendraads.