‘Ik ben klaar. Ja, dat is het gevoel dat ik heb, nu De Grote Vloed er is”, vertelt Sjoerd Kuyper naar aanleiding van zijn nieuwe boek, „een olijke dystopie” waarmee hij viert dat hij vijftig jaar schrijver is. „Er komen nog wat boeken over Maantje – omdat ze een ontzettend leuke meid is om over te schrijven – maar die zijn voor een jongere doelgroep. Een boek als De Grote Vloed zie ik mezelf niet snel meer schrijven. Ik heb alles gezegd, wat ik nog te zeggen had. Ik weet dat mijn invloed bijna nul is, maar ik wilde nog één keer mijn stem laten horen, een poging doen de wereld beter te maken met een verhaal. Dat is het enige wat ik kan doen als schrijver: ideeën in de hoofden van jonge mensen zaaien.”
Dat Kuypers’ toekomstverhaal waarin de wereld door een overstroming van Bijbelse proporties is overspoeld, ook daadwerkelijk uit zijn pen is gevloeid, had hij enkele jaren geleden – de jaren van corona – niet durven hopen. Wie zijn bevlogen brieven aan collega-schrijvers en vrienden uit die tijd leest in zijn eveneens recent verschenen brievenboek De spanning stijgt, stuit op zinnen als: ‘Ik swing nog wel maar het leven is weg’, en: ‘Het nut is de wereld uit’. Hij wilde stoppen, zegt Kuyper: „Behalve die brieven kreeg ik niets op papier. Corona had zelfs mij verdoofd. En ik ben toch een man met een heel prettig leven. Ik bedoel, kijk om je heen: de tuin groeit en bloeit en geurt, de vogels zingen. Margje en ik wonen hier in Bergen in een paradijsje. Maar ik worstelde met de grote sterfte – en ook mijn eigen sterfelijkheid belemmerde mij. Ik heb een talent voor melancholie, hypochondrie zelfs: Ik dacht: voor wie of wat zal ik het nog doen, een boek schrijven? Uiteindelijk heeft de sombere toestand van de wereld mij weer hier in mijn schrijvershuisje teruggebracht. De aantekeningen voor De Grote Vloed had ik al. Om mijzelf recht in de ogen te kunnen kijken vond ik dat ik die niet kon laten liggen. Ik voelde: ik heb nog iets te zeggen. Daarna kwam de lol terug. Sterker nog, ik heb met satanisch plezier aan het boek gewerkt.”
Dat is voelbaar: vanaf de openingsscène waarin de verweesde Moos (13) wakker wordt doordat zijn pleeg-opa Leon met bed en al zijn torenkamertje komt binnendrijven, raas je met hem mee door een uitzinnig avontuur, waarin Kuypers cynische humor van de pagina’s afspat en hij niets ongenoemd laat. De zondvloed is een feit, zoveel is wel duidelijk. En dat we die door onze heb- en vernielzucht over onszelf hebben afgeroepen ook. Maar Moos is voorbereid: een vlot met daarop zijn opa’s Buick Wildcat Convertible uit 1970, voldoende voedsel én pijptabak voor opa Leon, moet redding bieden. In gezelschap van hun goede vrienden de burgemeester en professor Beck – de een ronddobberend in een reddingsbrigadesloep, de ander op haar tot ‘vloedmobiel’ omgebouwde scootmobiel – spoelen ze aan op Atlantis, een bergtop waar een technisch hypermoderne beschaving zich al eeuwen verborgen houdt. Het strenge toelatingsbeleid laat ze echter niet zomaar binnen, maar Moos, opa Leon en hun vrienden geven niet zomaar op.
U noemt De Grote Vloed ‘een olijke dystopie’. Is het niet meer een doldwaze parodie op het genre?
„Ja, dat zou ook kunnen. Ik ken het genre niet echt goed. Toen ik aan dit verhaal begon, ben ik gewoon in het heden gestart. Omdat ik wilde schrijven over alle ellende in de maatschappij, bedacht ik vervolgens dat een beetje afstand in jaren het verhaal beter behapbaar zou maken: de toekomst is er later ingekomen. Maar daarmee is het boek geen klassieke dystopie. Echte dystopieën zijn ongelofelijk somber. De alles vernietigende vloed in mijn boek stemt natuurlijk ook niet vrolijk, maar het verhaal zelf doet dat wel. Ja, er vallen miljarden doden. Toch valt er veel te lachen, en zo’n goede afloop als in mijn boek heb ik in een dystopie nog nooit gelezen. Eigenlijk wilde ik een soort Candide schrijven, dat is zo’n krankzinnig verhaal. Maar dat is niet gelukt: ik wilde meer dan alleen gekte en alles bespotten. Candide is pure satire, op de macht, corruptie, op alles wat in Voltaires tijd speelde. Er is geen warmte, geen begrip voor mensen. Dat kan niet voor kinderen, vond ik. Die moeten kunnen meeleven met de hoofdpersoon.”
Waarom wilde u een satire schrijven?
„Omdat ik geen enkel ander wapen nog heb om deze tijd te bestrijden. Ik ben een gelukkig mens omdat ik anderen om me heen heb die ik liefheb, met wie ik samen kan janken en lachen, maar mijn wereldbeeld is behoorlijk zwartgallig. Ergens in het boek zegt opa Leon, die trouwens niet toevallig even oud is als ik : ‘Volgens mij heeft de evolutie er spijt van dat ze denkende dieren als de mens heeft laten ontstaan en is ze die fout in rap tempo aan het herstellen.’ Dat is natuurlijk een cynische grap, maar soms denk ik net zo als opa Leon. Toch heb ik de moed niet opgegeven. Uiteindelijk vind ik de wereld nog steeds een ongehoord mooie plek, en de mens nog steeds een prachtig verschijnsel. Ik ben het eens met de burgemeester als die zegt dat zelfs mensen met heel rare meningen doorgaans vrij aardig zijn.” Lachend: „Het is alleen jammer dat ze de verkeerde kant op denken. Dat zegt de professor dan weer.”
„Het valt niet mee om mens te zijn. Ooit had ik een groot vertrouwen in internet, in de publieke ruimte die zou ontstaan voor debat en ideeën, open, vrij en democratisch. Maar kapitaal en commercie hebben er een giftig platform van gemaakt. Er wordt gescholden, feiten worden verdraaid. Waar zijn de argumenten? Ik ben somber over hoe we met elkaar omgaan.”
In uw autobiografische ideeëngeschiedenis ‘Hoofden uit de mist’ (2004) schrijft u dat de wereld in het kinderboek een veilige uitkijkpost moet zijn. Voor ‘De Grote Vloed’ gaat dat echt niet op: waaruit kunnen kinderen hoop halen?
„Sinds ik mijn eerste Robin-boek schreef in 1990 zijn kinderen enorm veranderd. Ze zijn zich veel meer bewust van de wereld. Ze krijgen alles binnen via alle media die er zijn, en weten verdomd goed wat er speelt. Dus als je zo’n boek schrijft als De Grote Vloed moet je al die ellende vooral niet verdoezelen. Feitelijk gaat het verhaal over mijn angstige vermoedens over wat ons te wachten staat, als we niet gauw in actie komen. Dat laatste zie ik alleen helaas niet gebeuren. Als behalve kunst zelfs ook wetenschap als linkse hobby wordt beschouwd, voelt alles als pleisters plakken op een lijk – die is van mij”, grinnikt Kuyper.
Lees ook
Vluchtelingengedicht krijgt nieuw leven in prachtig kinderprentenboek
„Maar het verhaal laat ook zien dat er zelfs onder de meest ellendige omstandigheden mensen zijn die toch hun menselijkheid weten te behouden. Dat vind ik een behoorlijk optimistische gedachte. Daarnaast loopt het verhaal natuurlijk goed af: de last van het wereldleed moet niet op de schouders van kinderen liggen. Die moeten wij als volwassenen dragen. Graag haal ik hier, net als opa Leon doet, de Apachen aan. Die zeggen ‘dat we de wereld niet van onze voorouders hebben geërfd, maar lenen van onze kinderen. En wat je hebt geleend moet je teruggeven, gaaf en schoon’.”
In vroegere boeken – ‘Het zakmes’, ‘De rode zwaan’, ‘Josje’ – was u geenszins maatschappijkritisch. Wat is er veranderd?
„Engagement zat altijd al in mij. Ik kom uit een socialistisch nest. ‘Mij gaat het goed, nu de anderen nog’, heb ik vanuit huis meegekregen. Maar dat laatste, daar ontbreekt het tegenwoordig aan. Voor volwassenen kan ik behoorlijk maatschappijkritisch schrijven. In De spanning stijgt kun je lezen over de domheid waarmee de discussie over culturele toe-eigening wordt gevoerd, over pabo-studenten die niet lezen… Maar voor kinderboeken vond ik maatschappijkritiek lang ongeschikt. Sinds mijn bezoeken aan Curaçao is dat veranderd. Ik werd daar geconfronteerd met een enorme tegenstelling tussen arm en rijk en de gevolgen van het slavernijverleden. Daar kwam toen De Duik uit voort. In Bizar heb ik bij monde van Sallie Mo mijn maatschappijkritiek vervolgens nog een tandje bijgezet. En ja, De Grote Vloed is maatschappijkritiek in de overtreffende trap. Die trap gaat niet meer overtroffen worden.”
Lees ook
Als puber kun je de waarheid beter verzinnen
Bent u ook anders gaan schrijven?
„Ik ben sowieso beter gaan schrijven, veel losser. Twintig jaar geleden had ik nooit, zoals ik in De Grote Vloed heb gedaan, zomaar drie kabouters laten opduiken, vanuit het motto dat ‘wat niet bestaat nooit mag verdwijnen’. Die vrolijke losheid is er in 2014 ingekomen, met Hotel de Grote L: een hilarisch avontuur dat óók over de ernst van het leven gaat. En ik schrijf secuurder. Ik overdenk alles – meer dan vroeger. Het zakmes is een leuk verhaal, maar vlak verteld, vanuit stilistisch perspectief weinig bijzonder. Ik vermoed dat mijn stijlgevoel is ontstaan toen ik mijn Robin-boeken schreef. Vooral in het tweede boek, Robin & Suze. Daarin staan al hele fijne zinnen. Die verhalen zijn mij trouwens nog altijd het meest dierbaar van alles wat ik heb geschreven: ze zijn tijdloos, maar weerspiegelen mijn jonge jeugd. Die verhalen, dat ben ik.”
Hoe kijkt u terug?
„Er is eigenlijk geen kunst aan, vijftig jaar schrijver zijn. Het is een kwestie van jong beginnen en niet romantisch jong sterven. Het schrijven van één goed boek is moeilijker dan vijftig jaar schrijver zijn.”