Gaza-oorlog: een giftige cocktail van Realpolitik en religieuze bevlieging

Hoogtijdagen waren het voor arabisten en islamologen, die eerste jaren na de terreur van 11 september 2001. Overal doken ze op om de islam te duiden, uit te leggen waar religieus radicalisme vandaan kwam en of het ook wortel kon schieten in westerse samenlevingen.

Een van de arabisten die toen internationaal van zich lieten horen is de Fransman Giles Kepel (1955), die een reeks gezaghebbende (veelal niet vertaalde) boeken schreef over islamitisch extremisme in het Midden-Oosten en elders. Ook nu is hij van de partij, met een kort boek over de regionale en geopolitieke context van de Gaza-oorlog, Holocaustes. Terwijl nog maar kort geleden zijn memoires verschenen, Prophète en son pays (‘Profeet in eigen land’). De sarcastische titel maakt al duidelijk: Kepel, omstreden om zijn rechtse opvattingen en waarschuwingen voor de radicale islam, voelt zich ondanks de prijzen en officiële erkenning die hij kreeg behoorlijk miskend.

‘As van verzet’

Gelukkig is daarvan weinig te merken in Holocaustes, zijn jongste en een onder druk van de actualiteit nogal haastig geschreven boek van net geen tweehonderd pagina’s. Kepel geeft er zijn visitekaartje mee af: het boek is grotendeels feitelijk (Kepel houdt niet van filosoferen), grimmig wereldwijs van toon (Kepel houdt niet van moraliseren) en heeft een provocerende boodschap (Kepel houdt wel van polemiseren).

Het Westen, dat de blik na de slachting van 7 oktober al snel wendde naar het drama in Gaza, onderschat volgens Kepel het traumatische effect van de ‘razzia’ van Hamas op de Israëlische samenleving, net als het de religieuze impuls achter de aanval onderschat. In de eerste hoofdstukken hamert Kepel erop dat het huidige Hamas een fanatiek religieuze beweging is die de strijd tegen Israël ziet als heilige oorlog. De Hamas-naam voor de aanval van 7 oktober, ‘zondvloed van Al Aqsa’, is een verwijzing naar de Koran. De operatie zelf geldt als reprise van de slag bij Khaybar (638 na Christus), de legendarische overwinning van Mohammed op de Joden van Medina.

Die bevlogenheid deelt Hamas volgens Kepel met de andere leden van de ‘as van verzet’: de Jemenitische Houthi’s, Hezbollah in Libanon, jihadisten in Irak en de marionettenspeler op de achtergrond, Iran. De coalitie is opmerkelijk, omdat het shi’itische Iran lang taboe was voor soennistische (of marxistische) Palestijnse verzetsleiders. Maar Realpolitik is voor begrip van het Midden-Oosten even belangrijk als religieus élan. Iran zag zijn kans volgens Kepel toen de Arabische Lente in 2011 was neergeslagen. De uitschakeling van de (soennitische) Moslimbroederschap, waaruit Hamas was voortgekomen, schiep ruimte voor Teheran.

Dat betekent niet dat Kepel, die sympathiseert met het democratische Israël, blind is voor de wandaden van die natie. Hij hekelt het cynisme van Netanyahu, die zich van Hamas bediende om de Palestijnen verdeeld te houden (vanaf 2018 stuurde Qatar met zijn goedkeuring maandelijks geld naar Gaza, via Israël). Hij maakt zich ook geen illusies over het fanatisme van regerende ‘Joodse supremationisten’ die ‘zich benevelen met massamoord’. Daar wijst ook het meervoud op in zijn boektitel: die slaat zowel op de ‘razzia’ van 7 oktober als op het bloedbad dat Israël sindsdien in Gaza aanricht.

Is dat ook genocide? Kepel lijkt huiverig voor dat snel gepolitiseerde begrip. Hij vindt Zuid-Afrika, dat Israël aanklaagde bij het Internationaal Gerechtshof, opportunistisch en hypocriet. Solidariteit met de Palestijnen als slachtoffers van apartheid is wijdverbreid in het land, maar de genocide-aanklacht diende volgens Kepel vooral om de populariteit van de ANC-regering te stutten en het land op te stuwen tot leider van het mondiale Zuiden. De Europese Holocaust dient daartoe als moreel ijkpunt plaats te maken voor de slachting in Gaza. Terwijl de ANC-regering in 2015 de Soedanese president Bashar, gezocht wegens genocide in Darfur, na een bezoek aan het land discreet liet wegglippen.


Lees ook

Politicoloog Gilles Kepel ontwaart een nieuwe religiositeit

Het zijn niet de enige spelers op het bord. Kepel, een realist in internationale betrekkingen, bespreekt de belangen van de Golfstaten, de tanende invloed van de VS, de ambivalente opstelling van Turkije en de ambities van China en Rusland. Risico: een onbedoeld ‘Armageddon’, aangejaagd door de ‘as van het verzet’ en wie weet een herkozen Trump.

Dan zijn we bij de boodschap van het boek, verpakt in de ondertitel. Die luidt dat het Midden-Oosten onderdeel is geworden van een mondiale strijd tegen westerse hegemonie, waarvan het ‘koloniale en racistische’ Israël een symbool is. Hamas profiteert van een postkoloniaal idioom dat ook aan Europese en Amerikaanse universiteiten heeft postgevat.

Met die interpretatie komt Kepel dicht in de buurt van Samuel Huntingtons beruchte these van een clash of civilizations, een term die hij kennelijk instemmend citeert. Het maakt hem ook tot een geestverwant van die andere contraire arabist, de Nederlander Hans Jansen (1942-2015). Ook die hield ervan links te épateren met de ondergang van het Avondland. Op een PVV-bijeenkomst in Den Haag voorzag hij ooit ‘rivieren van bloed’ in de strijd tegen de ‘islamisering’. Kepel gaat niet zo ver, maar miskend voelt hij zich net als Jansen wel.

Helemaal onbegrijpelijk is dat niet, gezien zijn loopbaan en academische verdiensten, die hij aan de hand van zijn boeken netjes op een rij zet in Prophète en son pays. Dat doet hij zelfbewust, maar ook defensief, alsof hij zich alsnog wil rehabiliteren.

Oriëntalisme

Hij was er al vroeg bij. Als 25-jarige student sociologie stoomde Kepel in 1980 per boot naar Caïro om promotie-onderzoek te doen. Daar belandde hij midden in de heropleving van de islam na de Iraanse revolutie van 1979 en de terugtocht van de Sovjet-Unie uit Afghanistan. Beide dramatische gebeurtenissen gaven een hevige impuls aan islamitische bewegingen, zoals de Moslimbroederschap. Met Frans pathos beschrijft Kepel zijn onderdompeling in een Caïro dat inmiddels niet meer bestaat: de stad van ‘la dolce vita’ is veranderd in een grauwe megapolis van ‘betonnen buitenwijken’ vol ‘gesluierde vrouwen’. Kepels proza riekt hier naar oriëntalisme – een beladen term die hij zonder schroom gebruikt.


Lees ook

Extremisten hebben internet gekaapt

Hij is nog in Egypte als president Sadat wordt vermoord door jihadisten, een afrekening met de gehate ‘farao’ die vrede sloot met Israël. Het bevestigt Kepels intuïtie dat hij zich moet specialiseren in religieus radicalisme. Dat is het begin van decennialang onderzoek naar ‘islamisering’ van onderop (uit de samenleving) en bovenaf (door de staat). Eenmaal terug in Frankrijk stort hij zich in de banlieues, waar de islam heropleeft onder jonge migranten. Hij bezoekt geïmproviseerde moskeeën, spreekt predikers en signaleert antisemitisme en afkeer van het decadente Westen. Het resultaat is Les banlieues de l’islam (1987), volgens Kepel zelf een breuk met een ‘gigantisch taboe’. Het boek levert hem lof op maar ook kritiek van ‘academische mandarijnen’ die zijn werk islamofoob vinden.

Tussen de realist Kepel en de progressieve intelligentsia komt het daarna niet meer goed, ook niet als aanslagen op Franse bodem zijn gelijk lijken te bevestigen. Kepel radicaliseert ook zelf: hij sneert over ‘politieke correctheid’ en over Edward Saïds Orientalism (1978), ‘de bijbel van het postkolonialisme’.

Salman Rushdie

Er zit meer chagrijn in zijn memoires, soms onbedoeld geestig. Een ontmoeting met Salman Rushdie (zijn ‘co-slachtoffer’) aan de dis in Princeton ontspoort. Kepel kan het niet laten de schrijver erop te wijzen dat Khomeini de fatwa aan diens adres expres één dag voor de officiële Russische terugtocht uit Afghanistan uitvaardigde. Met die timing probeerde de ayatollah de (soennitische) Taliban te overvleugelen als wereldwijde verdediger van de islam. Rushdie stelde de contextualisering van zijn doodvonnis niet op prijs en wisselde geen woord meer met Kepel. Niet verwonderlijk verloopt een etentje met de tegendraadse schrijver Michel Houellebecq veel beter. De schrijver putte voor zijn roman Soumission over de ‘islamisering’ van Frankrijk uit Kepels werk (als wederdienst las hij de drukproeven). Twee dwarsliggers vonden elkaar.

Maar het zuurste venijn bewaart Kepel voor zijn concurrent in de islamkunde Olivier Roy (‘en zijn epigonen’). Hun meningsverschil komt erop neer dat Roy het Franse jihadisme ziet als ‘islamisering van het radicalisme’, een variant van altijd sluimerend protest tegen de moderne samenleving. Kepel spreekt, omgekeerd, van ‘radicalisering van de islam’; een mondiaal verschijnsel met een eigen dynamiek. Laatdunkend verwijst hij naar een ‘boekje’ van Roy, die geen Arabisch kent en ‘meer een filosoof is dan socioloog’. Dat is geen compliment.

Dat Kepel schermt met zijn beheersing van het Arabisch is niet voor niets, het is een belangrijke basis van zijn boeken over radicalisme, met Jihad (2000) als de bekendste. Kepel verzamelde ook teksten van Osama bin Laden en de zijnen in Al-Qaida dans le texte (2005). Studie ervan biedt volgens hem beter inzicht in de ‘problematische andersheid’ van jihadisten (een steek naar linkse sociologen die zich afzetten tegen othering, het stigmatiseren van ‘de Ander’).

Geruchtmakend werd een Syrische tekst die hij opduikelde en die volgens Kepel een sleutel biedt voor het begrijpen van islamitisch terrorisme in Europa na 2005. In Appèl tot wereldwijd verzet wordt opgeroepen de strijd naar ‘dar al harb’ te brengen, het domein van de ongelovigen. Dat zal extreem-rechts wind in de zeilen geven, is de hoop, wat moet leiden tot burgeroorlog en daarna de ‘herovering’ van Europa door de islam.

Aartsrivaal Roy dacht er opnieuw anders over. Er was volgens hem geen sprake van dat met dit pamflet en het ‘kalifaat’ van IS een nieuw type Europese jihadisten zou zijn aangetreden. Terroristen van 2005 en later hadden grosso modo hetzelfde profiel als hun voorgangers, al zag Roy wel een nieuw, door de geweldsporno van IS geïnspireerd ‘nihilisme’.

Rechts of realistisch

Is Kepel rechts? Hij ziet zichzelf liever als realistisch. Hij keerde zich in 2003 tegen de invasie van Irak (minder uit anti-imperialisme dan uit realisme) en hekelde Amerikaanse ‘illusies’ over een democratisering van het Midden-Oosten. Zijn kritiek op ‘naïeve’ westerse hulp aan ‘gematigde’ jihadisten in Syrië leverde hem het verwijt op dat hij een bewonderaar is van sterke mannen als Assad en de Saoedische hofhouding.

Uiteindelijk komt Kepel ook zelf in het vizier van extremisten. Na een optreden in een Franse gevangenis, waar hij uit het hoofd Arabische Koran-passages citeert, belandt hij op een dodenlijst van IS-sympathisanten. Anderhalf jaar lang leeft hij onder politiebewaking. Fijntjes vermeldt hij de oorverdovende stilte over zijn lot onder collega-academici die wel ‘de ene na de andere petitie tegen islamofobie ondertekenen’.

De profeet in eigen land sluit af met een klaagzang over zijn ‘marginalisatie’, het ‘wokisme’ aan de Franse universiteiten en de teloorgang van Arabische studies. De master-opleiding waar hij doceerde wordt geschrapt – aanleiding om zijn memoires te schrijven. Die zijn onderhoudend en leerzaam, al is het jammer dat Kepels groeiende verbittering zijn eruditie zo vaak in de weg gaat zitten.