Het personeel dat werkt in het asielzoekerscentrum in Ter Apel kan de veiligheid daar niet langer garanderen. Ook de politie komt personeel tekort, terwijl in het azc sprake is van „een zeer ernstige veiligheidssituatie”: medewerkers en asielzoekers „een onacceptabel risico” lopen op geweldincidenten. Tot die conclusie komt de Inspectie Justitie en Veiligheid woensdag. De situatie in het Groningse dorp is al langer nijpend — en verbetert nauwelijks.
De toezichthouder roept het kabinet daarom op om de veiligheid te verbeteren door te zorgen voor meer politieagenten, boa’s en bevoegde medewerkers in en om het terrein in Ter Apel. Het personeel dat nu in het azc werkt, zo oordeelt de inspectie, is „niet bevoegd of onvoldoende getraind om geweldsincidenten aan te pakken of te voorkomen”. Daardoor zijn nu al verschillende mensen gewond geraakt.
Nieuw zijn de waarschuwingen allerminst: eind vorig jaar concludeerde de inspectie al dat het risico op geweldsincidenten in Ter Apel toenam. In 2022 droeg de inspectie het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) op een einde te maken aan de vele overnachtingen van asielzoekers in de buitenlucht. Dat gebeurde omdat het opvangcentrum zelf onvoldoende ruimte was. Inmiddels slaapt niemand meer buiten en is binnen meer ruimte gecreëerd, maar dat resulteerde nog niet in een veiligere situatie.
In de Rotterdamse buurt Schiebroek-Zuid leven bewoners al tientallen jaren in armoede. Terwijl de villa’s van het naastgelegen Hillegersberg schitteren, blijft deze buurt tussen wal en schip vallen. Verslaggever Esther Rosenberg vroeg zich af hoe het kan dat zulke kwetsbare buurten onzichtbaar blijven.
Heeft u vragen, suggesties of ideeën over onze journalistiek? Mail dan naar onze ombudsman via [email protected]
Terwijl ik wacht bij de deur van mijn lokaal, komt er een stroom pubers door de gang. Omdat muziek generaties overstijgt, spreek ik leerlingen die een shirt aan hebben van een artiest, vaak even aan. Van Metallica tot Taylor Swift, alles is goed. Die verbinding maakt mijn vak als docent extra leuk. Een meisje met blauwe haren en piercings loopt voorbij in een t-shirt met de bekende Rolling Stones-tong erop. Ik kijk goedkeurend. Als ik mijn duim opsteek en „goed shirt” zeg, lacht ze naar me. „Gekregen van mijn vader, die is echt helemaal gek van The Beatles”.
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
Afscheid nemen in een verpleeghuis is geen sinecure. Wiebelend van het ene been op het andere probeer je je geliefde duidelijk te maken dat het voor jou nu toch echt tijd is om te gaan. Want samen thuis bestaat niet meer.
Vaak krijg ik de vraag of mijn vrouw enig besef heeft van haar ziekte. Weet ze wat er met haar aan de hand is en wat haar nog te wachten staat? Nee, niet meer, moet ik antwoorden. Toen ze twee jaar geleden in het ziekenhuis de diagnose alzheimer kreeg, was dat anders. Veel was duidelijk. De artsen vertellen je onverhuld wat je mankeert, wat de gevolgen op langere termijn zijn en of er iets aan te doen is – niets dus.
De eerste maanden daarna duikt de naam van de ziekte in allerlei gesprekken met geschrokken naasten en vrienden vaak op, maar later vervaagt het woord. Het komt pas weer terug als de verschijnselen ernstiger worden, al wordt het dan niet langer gebruikt in aanwezigheid van de patiënt zelf. „Hoe gaat het eigenlijk met haar?”, werd dé vraag als ze even weg was.
Zo moet geleidelijk bij de patiënt het idee ontstaan dat het allemaal wel losloopt. Ja, de partner wordt misschien wat kribbiger en ongeduldiger, maar dat zal wel aan zijn leeftijd liggen.
Als ik voorzichtig constateerde dat allerlei verschijnselen nu eenmaal aan haar ziekte te wijten waren, kon ze ongeveinsd verbaasd reageren: „Ziekte, hoezo? Ik ben toch niet ziek?” Voor haar hoorden zieke mensen in bed en konden ze niet wat zij nog behoorlijk kon: bewegen, bezig zijn.
Juist door het ontbreken bij haar van inzicht in haar ziekte wordt het afscheidnemen in het verpleeghuis zo’n onmogelijk karwei. Het is haar niet duidelijk waarom ze daar moet blijven: zij wél, ik niet. Waar heeft ze dat aan verdiend?
„Ik moet nu gaan”, zeg ik.
„Waar naartoe?”, vraagt ze.
„Ik moet nog boodschappen doen”, zeg ik, omdat deskundigen adviseren zo min mogelijk de woorden ‘huis’ en ‘thuis’ te gebruiken.
„Maar dan kan ik toch met je méé?”
„Nee, jullie gaan hier zo eten.”
„Maar kan je dan meteen daarna terugkomen?”
„Nee, dat heeft geen zin.”
„Je kunt toch ook hier slapen?” En ze wijst op het eenpersoonsbed in haar kamer.
Als ik geluk heb is er een verzorger in de buurt aan wie ik haar op dat moment kan toevertrouwen. Ik maak me dan uit de voeten met de haast van een handelsreiziger die bang is dat de afnemer spijt krijgt van de net gesloten deal. Haar laatste woorden galmen nog lang na in mijn oren: „Ik begrijp er allemaal niks van.”
Mijn aftocht wordt niet gemakkelijker gemaakt door het beroemde gedicht ‘Is het vandaag of gistren, vraagt mijn moeder’ van Vasalis over haar stervende moeder dat men in dit verpleeghuis fraai ingelijst bij de uitgang heeft gehangen. De wrangste regels: Zij zoekt – het is een s.o.s. –/ haar herkomst en haar zijn als kind/ en niemand niemand, die haar vindt/ zoals zij was.