Socioloog Thijs Bol: ‘We hebben de illusie dat succes een keuze is’

Grijpmachines op de kermis zijn zo afgesteld dat de grijparm maar af en toe, op willekeurige momenten, volledig sluit rond de knuffel die je eruit probeert te halen. Je moet je best doen om de arm op de goede plek te krijgen, maar daarna is het een kwestie van geluk hebben. Dus iedereen die zijn best doet, heeft evenveel kans. Toch?

Nee dus. Want sommige mensen kunnen zich het veroorloven eindeloos euro’s in de machine te blijven gooien. Anderen zijn na een of twee muntjes uitgespeeld of kunnen er niet eens aan beginnen. Dat is de essentie van De werking van willekeur: Over de rol van toeval in ongelijkheid, de oratie die socioloog Thijs Bol eind mei, op zijn 39ste verjaardag, hield om zijn hoogleraarschap aan de Universiteit van Amsterdam te aanvaarden: geluk is ongelijk verdeeld.

Na zes jaar vergeefs proberen haalde Bol vorige zomer eindelijk een Minnie-knuffel uit de grijpmachine op de kermis van zijn woonplaats Castricum. „Ik was euforisch. En hoewel ik wist dat de rol van willekeur groot was, voelde het meteen of ik die knuffel verdiend had.”

Dat mensen die evenveel talent hebben en evenveel hun best doen niet altijd evenveel succes hebben, is op zich niets nieuws. Het idee dat structureel geluk bestaat, is „echt een fundament van de sociologie”, zegt Bol. De birth lottery, de geboorteloterij, wordt dat genoemd. „Je hebt geen enkele invloed op waar je geboren wordt, in welk land of in welk gezin, en het heeft ongelooflijk veel invloed op waar je terechtkomt.”

Maar waar sociologen nog niet genoeg aandacht voor hebben, zegt hij, is de manier waarop een goed lot in die loterij nieuwe kansen kan creëren en kan compenseren voor pech. De interactie tussen structurele en alledaagse willekeur. Een voorbeeld: „Iemand kan zeggen, ik heb gewoon geluk gehad dat ik die en die op een feestje ontmoette en dat ik anderhalf jaar stage bij hem mocht lopen, dat heeft mijn carrière bepaald. Maar feestjes zijn niet voor iedereen toegankelijk en je moet wel een bepaalde bankrekening hebben om anderhalf jaar tegen weinig of geen vergoeding stage te kunnen lopen. Dit klinkt misschien logisch, maar het is belangrijk om dit soort effecten in allerlei domeinen te blijven onderzoeken.”

Na zes jaar vergeefs proberen haalde Bol vorige zomer eindelijk een Minnie-knuffel uit de grijpmachine op de kermis van zijn woonplaats Castricum

Zo ontdekte hij dat de loopbanen van wetenschappers enorm uiteen gaan lopen als ze aan het begin van hun carrière een belangrijke subsidie nét krijgen of nét mislopen. De beoordeling die ze voor die subsidie krijgen verschilt dan misschien een tiende of een honderdste, wat verwaarloosbaar is, maar dat maakt of ze in de wetenschap een winner of een loser worden. Bol gaat nu onderzoeken wat het effect is van leerlingen al dan niet in groepjes indelen in de klas, op basis van leerniveau. „Niet alle docenten doen dat, en heeft dat effect op hoe je blijft leren? Als je weet wat welk effect heeft, kun je daarop sturen.” Hij doet ook onderzoek naar de dynamiek van ongelijkheid in grote, geanonimiseerde databases.

Bol is op Texel geboren, zijn ouders hebben niet gestudeerd. „Mijn vader werkte bij een begeleid-wonen-instelling voor verstandelijk gehandicapten in Den Burg en mijn moeder was secretaresse bij onderzoeksinstituut NIOZ; later werd ze labmedewerker.” Toen hij op de universiteit kwam, had hij geen idee wat daar gebeurde, vertelt hij. „Ik vroeg me af waarom een bepaalde docent geen hoogleraar was, want hij gaf toch heel goed onderwijs?” Dat aan de universiteit ook onderzoek wordt gedaan en dat vooral dáár vanaf hangt of iemand hoogleraar wordt, wist Bol niet.

„Maar door het cultureel kapitaal dat ik heb meegekregen, kon ik wel goed meepraten”, zegt hij. „We hadden thuis de VPRO-gids, we keken naar Villa Achterwerk, en we gingen vaak naar ‘de overkant’, zoals we dat op Texel noemen. Naar musea, naar jeugdtheater in Amsterdam. Ik kom uit een echt middenklassegezin. Ik wist dat er meer opties waren in het leven dan op Texel blijven wonen.”

Gemiddeld genomen, zegt Bol, is het opleidingsniveau van de ouders wel de belangrijkste voorspeller van het succes van hun kinderen. „Belangrijker dan inkomen. Dat komt gedeeltelijk door genetische factoren: als je ouders intelligent zijn heb je zelf ook een hogere kans om intelligent te zijn. Maar het komt ook doordat je ouders je kunnen helpen, doordat ze weten dat school belangrijk is, doordat ze het Nederlandse onderwijssysteem snappen en doordat je een set vaardigheden meekrijgt van ouders die zich goed in bepaalde milieus kunnen bewegen.”

En met succes bedoel je zaken als geld en status?

„Ja. Je kunt wel zeggen: dat doet er niet toe, het gaat om gelukkig zijn, maar voor een zorgeloos leven zijn dingen als een goed inkomen en een koophuis wel belangrijk. En een goed diploma is hét toegangsticket voor zo’n zorgeloos leven. Wie de universiteit heeft gedaan verdient gemiddeld bijna twee keer zoveel als iemand met mbo.”

Je deed in coronatijd onderzoek dat goed de verschillen liet zien in hoe ouders hun kinderen steunen met schoolwerk.

„Ja, een maand nadat de scholen dichtgingen, zag je dat ouders die zelf naar de universiteit waren geweest hun kinderen twee keer zo vaak hielpen. Collega-onderzoekers in Oxford zagen dat alle kinderen in coronatijd minder leerden, maar dat effect was twee keer zo groot bij kinderen uit lagere sociale milieus. En het punt is: zo werkt het natuurlijk nog steeds. De examens zijn nu net klaar; ouders helpen daar ook bij. Niet alleen inhoudelijk, ook met leerschema’s, met meekijken. Dat helpen gebeurt de hele schoolcarrière.”

Sommige groepen mensen hebben structurele voordelen en werken actief om deze in stand te houden, zei je in je oratie. Dat doen die ouders dus voor hun kinderen?

„Dat klinkt bijna alsof het boze opzet is; dat is natuurlijk niet zo. Maar de universiteit was vroeger voor de elite en nu niet meer, en nu zie je weer nieuwe categorieën ontstaan die wél elitairder zijn. Engelstalige University Colleges, research masters, honoursprogramma’s met extra vakken.”

Ik moet ook denken aan de collectieve verontwaardiging over het fenomeen nepobaby’s, een paar jaar geleden. Kinderen van beroemde ouders die in hetzelfde vak ook succes kregen. Nepotisme, was het idee.

„Daar heb ik college over gegeven. In Hollywood zijn er talloze voorbeelden van, zoals actrice Maya Hawke, dochter van Ethan Hawke [en Uma Thurman]. Er is een bepaald ongemak bij die kinderen: die willen niet dat mensen denken dat hun succes alleen door hun ouders komt. Dus die gaan uitleggen dat ze er hard voor gewerkt hebben. Maar anderen met hetzelfde talent en dezelfde inzet hebben niet het geluk dat ze in een beroemd gezin geboren zijn. En als Hollywoodactrice verdien je natuurlijk meer dan als bijvoorbeeld buschauffeur.

Als een van je ouders arts is, heb je vierentwintig keer zoveel kans om dat ook te worden

„Het is wel grappig dat er ineens zoveel verontwaardiging over was, want in de sociologie is allang bekend dat mensen relatief vaak hetzelfde beroep kiezen als hun ouders. Als een van je ouders arts is, maakt dat de kans dat je zelf arts wordt vierentwintig keer zo groot. Dat is deels genetisch, dat je dezelfde talenten hebt, maar het komt ook doordat je een netwerk meekrijgt en doordat je ouders weten hoe keuzes in die branche gemaakt worden.”

Uit die verontwaardiging leek ook de hoop te spreken dat als je het verschijnsel benoemt, dat je het dan kunt elimineren.

„Dan heeft de sociologie toch een sombere boodschap: je gaat de ongelijkheid van die geboorteloterij nooit helemaal oplossen. Maar je moet wel nadenken over de vraag hoe we schaarse middelen verdelen. Is de vermogensongelijkheid die we nu hebben eerlijk, of komt die grotendeels door de geboorteloterij?”

Steeds meer mensen denken dat succes door hard werken komt, zei je in je oratie. Hoe weten we dat?

„Jonathan Mijs, een collega met wie ik in Amsterdam gestudeerd heb en die nu in Boston werkt, heeft in zijn onderzoek laten zien dat van de mensen die vlak voor WO II geboren waren, de helft dacht dat hard werken cruciaal is voor succes. In mijn generatie is dat driekwart. Het geloof in de maakbaarheid van succes wint aan populariteit. Je ziet dat ook in trends op sociale media, zoals ‘manifesteren’ [je wensen zo intens visualiseren dat ze zouden uitkomen]. Of ochtendroutines nadoen van succesvolle mensen: om vijf uur opstaan, een uur sporten, half uur ademhalen, dan in een ijsbad – en denken dat je dan ook succes krijgt. Nou, mijn ochtendroutine is douchen, havermout maken en broodtrommels voor de kinderen en dan naar mijn werk.”

Daar word je dus hoogleraar mee.

„Ja, haha, ik kan het iedereen aanraden! Maar even serieus, ik ben daar cynisch over, omdat het geloof in de maakbaarheid van succes ook een rol speelt in de mentale gezondheid van jongeren. Vijftig jaar geleden was duidelijk dat de zoon van een boer geen arts werd. Nu hebben we de illusie dat succes je eigen verantwoordelijkheid is, maar dan is falen ook je eigen verantwoordelijkheid. Je kiest er dan zelf voor niet succesvol te zijn. Dat leidt tot enorme prestatiedruk. Ik kan me van mijn eindtoets in 1997 niet herinneren dat er zoveel druk op lag. Dat is nu wel zo, enorm!”

Hoe komt het dat meer mensen in de maakbaarheid van succes zijn gaan geloven?

„Ik denk doordat mensen zich er steeds bewuster van zijn geworden hoe belangrijk onderwijs is en de ongelijke uitkomsten die aan bijvoorbeeld een vwo-advies en een vmbo-advies vastzitten. En het idee dat succes maakbaar is, is gaan leven in beleid. Een minister-president die tegen sollicitanten die gediscrimineerd worden, zegt: dan moet je maar wat harder werken.” Je moet je invechten, zei Mark Rutte in 2015.

Is er wel genoeg succes voor iedereen?

„Nee. Dus je moet ervoor zorgen dat de gevolgen van de willekeur die er nu eenmaal is niet te groot worden. Is het wel terecht dat een hoogleraar zo veel meer verdient dan een leraar basisonderwijs?

„Er is veel discussie over gelijke kansen, maar het is veel belangrijker om in te zetten op gelijke uitkomsten. We hoeven niet meteen communistisch te worden, maar de vermogensongelijkheid in Nederland is een van de grootste ter wereld. Progressiever belasten, cruciale beroepen in de publieke sector beter belonen, dat kunnen we gewoon doen. We moeten ons afvragen: hoeveel ongelijkheid is te verantwoorden op basis van de beperkte invloed die mensen hebben op hun succes? Is armoede uit te leggen, en dak- en thuisloosheid? Daar moeten we als samenleving kritisch naar kijken.”

Een heel links verhaal.

„Ja… Het is in elk geval niet iets waar in het nieuwe regeerakkoord aandacht voor is. Maar het gaat mij er niet om een politiek standpunt in te nemen; dit is nu eenmaal het verhaal dat ik op basis van mijn onderzoek wil vertellen. Het is niet zo dat mijn politieke positie mijn onderzoek voedt. Het is eerder andersom.”

Thijs bol

Thijs Bol (1985) is geboren op Texel en ging sociologie studeren aan ‘de overkant’, aan de Universiteit van Amsterdam.
Als bijbaantje verkocht hij koffie en thee aan studenten en medewerkers op de faculteit. In die koffiehoek vroeg een docent hem of hij ooit aan lesgeven had gedacht. Nee dus. Twee weken later gaf Bol zijn eerste werkgroep.
In 2013 promoveerde hij en vorige maand hield hij zijn inaugurele rede als hoogleraar sociologie aan de UvA.