Al bij het opstaan op 21 mei 2009 heeft Joey Litjens een slecht gevoel. Hij weet dan: de race op een stratencircuit in het Gelderse Hengelo gaat niet zijn wedstrijd worden. Gek eigenlijk, want sinds ruim een half jaar heeft de coureur een prima vorm te pakken. Rijden is een feest als lichaam, geest en machine een zijn. Daar begint het steeds vaker op te lijken.
De dik negentien jaar voor deze dag staan voor een groot deel in het teken van de motorsport. Litjens groeit ermee op. Op zijn normale fietsje maakt hij zelf de vroemgeluiden. Met een jaar of drie rijdt hij al zijn eerste rondjes op een minimotor bij het ouderlijk huis in het Noord-Limburgse dorp America.
Buiten het eigen erf weet hij al jong indruk te maken. Bij zijn debuut in de Aprilla Junior Cup in 2002 wint hij in één seizoen alle races. Na een aantal jaren in andere klassen start hij in 2006 als zestienjarige voor het eerst in een grand prix in de 125cc-klasse. NRC beschrijft hem als de „Nederlandse hoop voor de toekomst”, maar ziet ook een eigenwijze, onstuimige coureur. Achttien jaar later ontkent Litjens het niet: „Ik kon ook een klootzak zijn. Een die gaten voor inhaalmanoeuvres zag als die er eigenlijk niet waren. In het uiterste geval gingen we er samen af. Het was podium of jodium.”
Terugkijkend ziet Litjens bij zijn jonge ik de snelheid en de winnaarsmentaliteit die nodig zijn voor topprestaties. Maar aan geduld en kalmte om te leren en zaken aan te passen ontbreekt het hem vaak. Hij wijt het vooral aan een gebrek aan mentale begeleiding. Met bewondering en enige jaloezie kijkt hij naar de compleetheid van het huidige Nederlandse supertalent Collin Veijer, nog een tiener en al goed voor vijf podiumplaatsen in de Moto3-klasse: „Fysiek, mentaal én op mediagebied uitstekend getraind.”
Bij Litjens gaat het eind 2008, begin 2009 senang. Hij schrijft het voor een belangrijk deel toe aan sportpsycholoog Rico Schuijers, met wie hij in die tijd – als hij is overgestapt naar andere raceklassen – op eigen initiatief werkt. Voorheen konden kleine onbenulligheden hem uit het lood slaan, de gesprekken met Schuijers leren hem „vooral alle bullshit skippen en focussen op het echte doel.”
Litjens werkt ook met een personal trainer. Dat vonden andere coureurs maar onzin en egotripperij. „Maar als iedereen moe was, wilde ik nog tien minuten iets extra’s kunnen geven. Ik wilde ook kunnen vallen en weer opstaan.”
De race in Hengelo, nu vijftien jaar terug, wordt inderdaad niet zijn wedstrijd. Het gaat mis op een lang recht stuk. Een coureur passeert hem daar en gaat vervolgens vol in de remmen. Voor Litjens is er geen ontkomen aan; hij rijdt tegen het zitje van de motor voor hem, raakt van de baan en is de controle over zijn machine kwijt. Met 230 kilometer per uur klapt hij tegen een boom.
Aanvankelijk verkeert hij buiten bewustzijn. Hij blijkt inderdaad te kunnen vallen en opstaan. Een behandelend arts prijst de fysieke trainingsarbeid: Litjens’ spiermassa heeft hem het leven gered. Voor het overige is de diagnose uiterst somber: de rechterarm lijkt blijvend verlamd, de kans op herstel is 2 tot 3 procent.
Pijnstillers en morfine
Litjens is inmiddels 34. Hij geeft zijn bezoek een handdruk met zijn linkerhand, een erfenis van het ongeluk in Hengelo. Littekens, de titel van zijn nieuwste biografie, verwijst naar meer dan alleen de fysieke gevolgen. Hij raakte na zijn ongeluk mentaal steeds verder in de knoei.
De eerste tijd na de crash beseft Litjens nauwelijks wat hem is overkomen. Pijnstillers en morfine maken dat de waarheid niet tot hem doordringt. Zo snel mogelijk weer racen, zegt het hoofd. In werkelijkheid wacht een ellenlange revalidatie. Waar de hongerige sportman voorheen voortdurend werd beloond met adrenaline en prestaties, gebeurt er nu anderhalf jaar helemaal niets. De enige plus is weer dat extra getrainde lijf. Mogelijk kan het Litjens vooruithelpen.
Maar hij boekt al die geen enkele vooruitgang. Fysiotherapeuten willen het al opgeven. „Maar ik voelde toch echt dat er iets aan zat te komen. Kort daarna kwam de eerste beweging.”
Buiten de revalidatiesessies probeert Litjens zelf het nodige. Als het eerste gevoel in de rechterhand terug is, oefent hij eindeloos met een pen. Eerst kan hij die alleen met twee handen oppakken, na héél lang proberen toch ook met rechts. „Toen dat lukte, ging ik ermee lopen. Die pen viel ontelbare keren. Maar op den duur niet meer. Die pen werd een tasje en dat tasje daarna een flesje.”
Verbergen doet Litjens zich tijdens zijn revalidatie niet. Een maand na het ongeluk meldt hij zich alweer langs de baan bij de TT In Assen. „Zag ik daar met dichtgeknepen strot steeds mijn droom voorbijrazen. Ik moest er zijn, om te laten zien dat ik niet was afgeschreven. Maar vraag me niet hoe ik er die dag ben gekomen en weer naar huis ben gegaan.”
Litjens gaat zich richten op een nieuw métier, dat van coach. Hij probeert de jongens vooral te geven wat hij zelf heeft gemist. Mentale begeleiding bijvoorbeeld. Al snel rijdt en vliegt Litjens weer van hot naar her. „Voor mijn ambitie moest opnieuw alles wijken. Net als in mijn jaren als coureur: meer, meer, meer. Beter, beter, beter.”
Zelfverwijten
Behalve de lichamelijke beperkingen zijn er vanaf mei 2009 de mentale demonen. Aanvankelijk overheerst onbegrip: waarom hij? Litjens voelt zich schuldig naar zijn vader, die zo vaak sleutelend en aanmoedigend met hem is meegegaan, en naar zijn familie, die ook veel offers heeft gebracht. Waarom heeft hij bij die race in Hengelo niet naar zijn slechte gevoel vooraf geluisterd? „Intuïtie is er vaak niet voor niets. Tegelijkertijd weet ik rationeel dat die zelfverwijten onzin zijn. Zo werkt het niet in motorsport. Als je enigszins kunt, rijd je gewoon.”
Hulp op psychisch vlak is er niet en Litjens wil dat dan ook niet: „Traumaverwerking? Flikker op. Praten over de ziekte en de dood van mijn vader in 2014? Weg ermee. Ik mankeerde toch niks in mijn hoofd? Het was gaan en oogkleppen op om de pijnlijke plekken niet te hoeven zien.”
Behalve op het harde werken als coach, stort Litjens zich steeds vaker in feesten en drank. Dat verdooft en lijkt de stress weg te toveren. Bij de drank komt coke, Litjens benadert het bijna als een sport. Hij denkt het spul te beheersen, terwijl het hem steeds meer gaat beheersen. „Het gebruik leidde tot vergeten, mensen verwaarlozen en afzeggen. En omdat je wel je best wil doen om dat goed te maken, ga je nog meer op de tenen lopen.“
Als Litjens in de gaten krijgt wat de verslaving met hem doet, ontbreekt het hem aan de macht om bij te sturen. Drie keer veroorzaakt hij een ongeluk, één keer met de scooter en twee keer met de auto. „De laatste keer reed ik ’s avonds mijn wagen total loss. Ik belde in eerste instantie mijn broer en mijn zus. Maar mijn familie was al zover dat ze zich niet meer wilden branden aan de kutzooi die ik steeds weer veroorzaakte. Toen heb ik zelf de politie gebeld.”
De ontwenningskliniek waar hij belandt, is aanvankelijk geen succes. Litjens’ ego zit hem in de weg. De mensen daar vertellen over zijn leven tot dan toe? Zijn houding is „Dat ga ik niet doen.” Lit-jens voelt zich niet op zijn plaats tussen „dat stelletje gekken”. Pas op het moment dat hij in de kliniek corona krijgt, verandert dat. De gedwongen rust en isolatie brengen inzicht. Voortdurend jezelf voorbij hollen, levert niets op. Gewoon je best doen moet ook genoeg zijn.
Lezingen
De gejaagdheid is inmiddels grotendeels weg. Voor het eerst schakelt Litjens soms hele weekenden af. Dat kost moeite, maar het lukt. Op lastige momenten gaat hij bij de foto van zijn vader zitten. „Om te bidden. Om hulp te vragen. Dan komen de kracht en de kalmte: ‘Joey, het is goed. Laat maar los. Je doet het niet alleen.’”
De ‘nieuwe’ Litjens coacht behalve jonge motortalenten ook verslaafde en probleemjongeren. Hij hoopt ze met zijn verhaal te behoeden voor fouten: „Je puinzooi is alleen op te ruimen met eerlijkheid naar anderen en jezelf.” Bij lezingen voor bedrijven maakt Litjens het wel mee dat managers in tranen uitbarsten, omdat ze zich herkennen in zijn ervaringen. „Die zijn dan niet drank- of drugsverslaafd, maar workaholic om hun problemen voorbij te werken.”
Litjens’ fysieke revalidatie loopt nog steeds. „Als ik echt wil weten hoe het met me gaat, kruip ik op de crossmotor. Want ook voor mijn rechterarm moeten lijf en geest in balans zijn. Logisch, want slechts één zenuwbaan functioneert nog. Als mijn hoofd bijvoorbeeld niet leeg is of ik ben zenuwachtig, hapert mijn arm.” Van dat soort spanning is aan het einde van het gesprek kennelijk geen sprake meer. Litjens geeft bij het afscheid zijn rechterhand.
Joey Litjens: Littekens. Volt, 224 blz. € 22,50 (verschijnt 14 juni)