Leer kijken naar het spel van licht en kleur in de atmosfeer

Het poollicht reikte onlangs tot boven Nederland. Ver van straatverlichting kon je roze en groene gordijnen aan de hemel zien. Poollicht komt zelden zo zuidelijk. Maar niet getreurd als je het gemist hebt. Er zijn genoeg andere prachtige en bijzondere optische verschijnselen te zien.

In Optische verschijnselen in Nederland beschrijft Peter Paul Hattinga Verschure in detail welke lichtspektakels we in eigen land kunnen waarnemen. Het avondrood tijdens een zonsondergang en een regenboog – de ‘ambassadeur’ van de optische verschijnselen – heeft iedereen weleens gezien. Maar er is nog veel meer, als je weet wanneer, waar en hoe je moet kijken. Dan zie je bijvoorbeeld mistbogen, lichtende nachtwolken, de ring van Bishop of de groene flits – waarbij het allerlaatste straaltje zonlicht, vlak voordat de zon achter de horizon verdwijnt, opeens kort felgroen kleurt.

Niet alle optische verschijnselen zijn zo eenvoudig waar te nemen als een regenboog. De verschijnselen zijn vrijwel allemaal het resultaat van de wisselwerking tussen zonlicht en atmosferische deeltjes, zoals waterdruppels, ijskristallen en fijnstof. Alleen het poollicht ontstaat niet door zonlicht, maar door geladen deeltjes die bij uitbarstingen aan het zonneoppervlak de ruimte in geslingerd worden. Hattinga Verschure heeft de hoofdstukken ingedeeld per deeltje.

Pluizen en pollen

Zo is er een hoofdstuk over pluizen en pollen. Wie geplaagd wordt door hooikoorts kan er troost uit halen dat je tussen het niezen door pollenkransen kunt zien. En de zaadpluizen van paardebloemen blijken op te lichten als felwitte puntjes als ze langs de zon bewegen, op droge en zonnige dagen in het late voorjaar en de vroege zomer. Om niet verblind te worden raadt Hattinga Verschure aan om met een donkere zonnebril te kijken en „vanuit een positie van waaruit we het felle zonlicht net door een dakrand of ander object hebben afgedekt”.

Met zijn gedetailleerde uitleg treedt Hattinga Verschure in de voetsporen van eerdere publicaties over optische verschijnselen. Hij refereert bijvoorbeeld regelmatig naar de trilogie De natuurkunde van ’t vrije veld van Marcel Minnaert (ook veelvuldig aangehaald in de rubriek Alledaagse Wetenschap in deze krant).

Als oprichter van het centrale meld- en verzamelpunt van optische verschijnselen beschikt Hattinga Verschure over een flink archief met foto’s, illustraties (soms snel getekend op papier dat voorhanden was) en geschreven verslagen van waarnemers door het land. Die gebruikt hij voor zijn uitleg. Achterin vind je bijlagen met grafieken en tabellen over waarnemingen van de afgelopen vijftig jaar, zoals hoeveel dagen per jaar de ring van Bishop te zien was.

Die lijvigheid maakt het boek minder geschikt als je enkel af en toe, en snel, iets wilt opzoeken over een lichtspektakel dat je toevallig hebt gezien. De eerste drie hoofdstukken zou je dan zelfs kunnen overslaan. Die gaan over de geschiedenis van het waarnemen van optische verschijnselen, optische illusies en praktische tips. Maar voor echte liefhebbers is het daarom juist een fijn boek om doorheen te bladeren en wat op te steken over waarneemtechnieken, om vervolgens naar buiten te lopen en omhoog te kijken.