Hij had jarenlang topfuncties bekleed op het ministerie van Justitie en bij de Raad van State toen hij op zijn 67ste, als partijloze bestuurder, minister-president werd. Cort van der Linden werd premier in 1913 en hield het de volle vijf jaar vol. Sterker nog, hij groeide uit tot een bijzonder succesvol premier, zegt emeritus hoogleraar parlementaire geschiedenis Carla van Baalen. „Van der Linden wist als premier boven de partijen veel gezag te verwerven en een aantal langslepende dossiers op te lossen, van de schoolstrijd en het algemeen mannenkiesrecht tot een nieuw kiesstelsel. Dat was geen geringe prestatie.”
De parallellen met Dick Schoof, ruim een eeuw later voorgedragen als premier van het nieuw te vormen kabinet, zijn toevallig maar wel treffend. Ook Schoof werkte als topambtenaar jaren bij Justitie, is 67 jaar en is nog meer dan Van der Linden, die geen partij had maar wel een liberaal was, een kandidaat-premier zonder partijpolitiek profiel. En hoewel de politieke cultuur van nu onvergelijkbaar is met de jaren voor de Eerste Wereldoorlog, treedt Schoof straks net als Van der Linden aan in een tijd van grote maatschappelijke ontevredenheid en mondiale crises.
De voordracht van Schoof kwam deze week in Den Haag als een verrassing, hij stond niet op de meeste lijstjes. Na het debacle rond premierkandidaat Ronald Plasterk presenteerden PVV, VVD, NSC en BBB Schoof als hun gezamenlijke kandidaat. Een „kanjer” van een crisismanager met veel ervaring, volgens PVV-leider Geert Wilders, Pieter Omtzigt (NSC) had er vertrouwen in dat hij „een goede verbindende rol kan spelen”. Heeft Schoof inderdaad de juiste papieren om het komende rechtse kabinet te gaan leiden?
Relevante bestuurlijke ervaring heeft Schoof als topambtenaar volop. Hij was directeur van de IND, Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding, directeur-generaal van de AIVD en jarenlang als secretaris-generaal de hoogste ambtenaar op Justitie. Een indrukwekkend cv dus, maar een ervaren topambtenaar is niet automatisch een goede premier, zegt voormalig topambtenaar Roel Bekker, die eerder dit jaar het boek De hoogste ambtenaar over de functie van secretaris-generaal publiceerde.
„Ik vergelijk ambtenaren en politici altijd met atleten, maar ze zijn goed in verschillende disciplines. Politici zijn de sprinters, die het liefst zo hard mogelijk door het stadion rennen met veel gejuich. De ambtenaar is meer een marathonloper, iemand van de lange adem, degelijk, een volhouder.” De laatste omschrijving past meer bij Schoof, vindt Bekker. Letterlijk, omdat hij in zijn spaarzame vrije tijd graag marathons loopt, maar vooral figuurlijk, omdat hij zich volgens Bekker al jaren achter de schermen staande houdt in zware functies vol gevoelige beleidsdossiers.
Als premier komt Schoof nu vol in de spotlights, een hele andere rol waar hij aan zal moeten wennen. Dat was goed te zien bij zijn officiële presentatie afgelopen woensdag. Schoof was duidelijk gespannen, en ontweek vragen. „Daar zag je nog geen door de wol geverfde politicus”, zegt Carla van Baalen. „Rutte was zeer behendig in slim antwoorden, zonder echt iets te zeggen. Schoof zei een paar keer: ik verwijs naar een eerdere Kamerbrief. Dat was nog niet een heel gewiekst antwoord.”
Potentieel nog ingewikkelder dan het wennen aan continu draaiende camera’s is het politieke mijnenveld waarin Schoof belandt. Hij wordt niet premier van zomaar een kabinet, maar van het eerste kabinet waaraan de radicaal-rechtse PVV deelneemt. En of hij nu wil of niet, Schoof zal door een deel van de linkse oppositie worden geframed als PVV-premier van ‘Wilders-I’, zoals D66-leider Rob Jetten consequent zegt. Zeker rond de democratische rechtsstaat, die Schoof als SG op Justitie moest helpen bewaken, zal hij snel kritische vragen krijgen als het nieuwe kabinet bijvoorbeeld bij het asielbeleid de grenzen van wetten en verdragen opzoekt.
Morele pijngrens
Schoof zelf was begin maart, toen nog als SG, in een interview met De Groene niet zo bang voor het effect van een PVV-kabinet. „Ik heb moeite mee te gaan in dit frame, alsof de democratie op het punt staat van doodgaan, als gevolg van deze verkiezingsuitslag”, zei hij. Schoof ging er zonder meer van uit dat zijn „morele pijngrens”, als het om de rechtsstaat gaat, de komende jaren niet bereikt wordt. Dat moet hij nu als premier grotendeels zelf gaan bewaken.
Los van politiek en maatschappelijk verzet moet Schoof ook rekening houden met interne (coalitie)oppositie. Het kabinet-Schoof I moet namelijk ‘extraparlementair’ worden, met meer afstand tussen de Kamerfracties en het kabinet. Voor Schoof betekent het dat hij in Kamerdebatten, die hij nooit eerder voerde, ook tegenover Geert Wilders en Pieter Omtzigt kan komen te staan, twee gevreesde parlementariërs die zelden mild zijn voor bewindslieden. Schoof zal een manier moeten vinden om in coalitieverband een goede vertrouwensband met de vier partijen op te bouwen, want aan regulier partijoverleg zal hij als onafhankelijk premier niet automatisch deelnemen.
Het lossere coalitieverband, en de dynamiek van de politieke arena, brengen risico’s met zich mee voor Schoof, denkt Roel Bekker, die eerder met de toekomstige premier samenwerkte. „Waar rationaliteit het ambtelijk functioneren kenmerkt, staan in de Tweede Kamer tegenwoordig emoties en beeldvorming veel meer centraal. Dat is nieuw en riskant voor Schoof, hoewel ik denk dat hij daarmee om kan gaan.”
De afstand met de coalitie schept ook kansen. Schoof mag, als het kabinet de komende weken gevormd is, met zijn bewindslieden het coalitieakkoord uitwerken tot een regeerprogramma, en kan zo in theorie zijn eigen stempel drukken. Bij zijn presentatie woensdag durfde hij dat nog niet. „Mijn plannen voor Nederland zijn hetgeen de fractievoorzitters met elkaar hebben afgesproken”, sprak Schoof weinig dualistisch, hoewel hij ook terecht opmerkte dat er veel vrije kwesties niet in het akkoord staan waar het kabinet „de ruimte heeft om zelf invulling te geven”.
Geldingsdrang
Bekker raadt Schoof af om al te veel geldingsdrang te hebben, in een toch al ingewikkelde politieke constellatie. „Dat past ook niet bij de positie van de premier in Nederland. Het imago van Schoof is dat van doelgerichte, nuchtere bestuurder. Daar moet je niet al te veel visionaire vergezichten aan willen koppelen.”
Het premierschap is ook meer dan alleen de Haagse arena, waarschuwt Carla van Baalen. Schoof moet als regeringsleider onderhandelen in Brussel, waar hij weinig ervaring heeft en nog gezag moet opbouwen. Desondanks krijgt hij vanuit het coalitieakkoord wel een waslijst aan moeilijke wensen mee: Schoof moet, weliswaar samen met de vakministers, gaan onderhandelen over een lagere EU-afdracht, een nieuwe uitzondering voor Nederlandse boeren op de mestregels en, als het EU-migratiepact te weinig effect heeft, ook een uitzondering voor Nederland op het asielbeleid. Stuk voor stuk zaken waarin de andere EU-lidstaten in Brussel niet zomaar zullen willen meegaan.
Schoof wordt ook politiek verantwoordelijk voor het Koningshuis, altijd een gevoelig dossier. Een premier moet ook verbindend en zichtbaar zijn in het land, en er in crisissituaties samen met de Koning staan. „Dan moet je onmiddellijk kunnen reageren, je bent toch het gezicht van de regering”, zegt Van Baalen, die benadrukt dat ook vertrekkend premier Rutte in die rol moest groeien.
Een makkelijke nieuwe baan krijgt Schoof dus zeker niet. Waar Cort van der Linden het er als relatieve buitenstaander goed vanaf bracht als premier, viel het Jan de Quay juist zwaar. De Quay trad in 1959 aan als premier van een kabinet van KVP, ARP, CHU en VVD. Hij was weliswaar KVP-lid, maar kwam als commissaris van de koningin van buiten Den Haag.
De Quay vond het premierschap niks, en reageerde in zijn dagboek verheugd toen er in 1960 een kabinetscrisis uitbrak en het einde van De Quay-I nabij leek. „Ik voelde me innerlijk overgelukkig en dankbaar, dat ik eraf ben. God zij geloofd en gedankt.” Er kwam toch een lijmpoging, het kabinet moest door. Tot verdriet van De Quay. „Toch de kelk tot de bodem leegdrinken.”