Column | Een flat in Rotterdam

Een zeldzame gewaarwording: een boek lezen van iemand die in vrijwel dezelfde omstandigheden is opgegroeid als jij. Zijn geboortejaar (1946), de samenstelling van het gezin (vader, moeder, enkele jaren oudere broer) en het type woning, een stadsflat van 90 vierkante meter – het klopt allemaal.

Het grote verschil is alleen dat ik er geen boek over heb geschreven en Otto de Kat wel. Het is onlangs uitgekomen en heet Autobiografie van een flat. Het had ook Autobiografie van Otto de Kat kunnen heten, want het draait om de herinneringen van Otto de Kat aan alles wat met zijn leven in die flat in Rotterdam te maken heeft.

Otto de Kat is het pseudoniem van Jan Geurt Gaarlandt, uitgever bij Balans, en daarnaast schrijver van een dichtbundel en zeven romans, alle uitgekomen bij uitgeverij Van Oorschot.

Zijn nieuwste boek verraste mij omdat hij mij een schrijver leek die zich liever wijdt aan fictieve romanpersonages dan aan onverhuld autobiografisch werk; alleen in zijn prozadebuut Man in de verte uit 1998 vermoedde ik sterk autobiografische sporen.

Autobiografie van een flat hoort tot het bloeiende genre van de ‘memoir’, waarvoor we nog geen goede Nederlandse benaming hebben gevonden – ‘memoires’ of ‘gedenkschrift’ zijn te zware woorden. Het is een mooi genre, mits niet al te ijdel of zelfgenoegzaam beoefend.

Bij De Kat is daar gelukkig geen sprake van, althans, niet zichtbaar voor de lezer. Zijn boek is voor mij juist een schoolvoorbeeld van een geslaagde memoir; een boek waarin de schrijver zichzelf en zijn omgeving niet spaart en typeringen geeft van familieleden en vrienden die je als lezer diep raken.

Er gebeurt veel verdrietigs in dit boek, maar De Kat is zo’n goede stilist dat je steeds gestimuleerd wordt om dóór te lezen, dwars door al die treurigheid heen. De Kat is zelf ook al achterin de zeventig, dus wordt er onvermijdelijk veel gestorven in zijn boek.

Door zijn ouders, zijn oudere broer (tevens een rivaal in de liefde voor hetzelfde meisje), zijn beste vriend. Al die mensen worden door De Kat zonder sentimentaliteit beschreven in scénes en situaties die de lezer nog lang zullen bijblijven.

Dit schrijft hij als hij zijn moeder, inmiddels weduwe, heeft afgehaald in het revalidatiecentrum waar ze moest herstellen van een val in haar keuken.

„Ik zag haar in de hal staan, zij wist niet dat ik er al was. Haar jas aan, koffer naast zich, klaar om te vertrekken, stond ze daar te huilen. Er was verder niemand in de hal, het moet haar overkomen zijn, vanuit het niets in tranen. Vanuit het niets en naar het niets, ze heeft in die hal begrepen dat haar leven voorbij was. Zo zag ik haar, zo wist ik wat haar overvallen had, ik hoefde er niet naar te vragen. En toen ze thuis was, die laatste twee maanden, begonnen de wanen.”

Die flat in Rotterdam is voor de schrijver De Kat een soort uitvalsbasis naar de levens – ook het zijne – die hij beschrijft. Hij heeft de flat zelfs een poosje geleden teruggekocht. Uit pure nostalgie? Of om het verleden beter te kunnen oproepen omdat hij toen al wist dat hij erover zou gaan schrijven?

Dat legt hij verder niet uit. Dat hoeft ook niet. De Nederlandse literatuur heeft er een goed boek bij, daar gaat het om.