De ware Kafka toont zich ook in zijn brieven

Franz Kafka’s leven duurde veertig jaar en elf maanden. Hij was een Joodse verzekeringsbeambte en schrijver uit Praag die in het Duits schreef, op zijn 39ste ging hij met vervroegd pensioen. Hij had geen kinderen, bleef ongetrouwd, maar was wel drie keer verloofd, twee keer met dezelfde vrouw, Felice Bauer.

Zijn nalatenschap bestaat uit veertig voltooide prozateksten, waarvan er ongeveer negen met een beetje goede wil als verhalen kunnen worden beschouwd. Daarnaast liet hij 3400 bladzijden na aan onvoltooide romans en literaire fragmenten, ook zijn er ongeveer 1500 brieven van Kafka bewaard gebleven die allemaal zijn gepubliceerd.

Zo brengt zijn biograaf Reiner Stach in een inleiding het fenomeen terug tot overzichtelijke, ja bijna boekhoudkundige proporties.

Zoals ongetwijfeld bekend heeft Kafka aan zijn vriend, de schrijver Max Brod, gevraagd om alles wat er in zijn ‘boekenkasten, linnenkast of schrijftafel’ gevonden zou worden aan manuscripten, brieven, tekeningen te vernietigen. Die wens heeft Brod genegeerd. Integendeel, Brod werd Kafka’s profeet, maar zoals dat gaat, hij was niet altijd de beste verstaander van zijn meester.

De verleden jaar overleden Tsjechische schrijver Milan Kundera meende dat het vooral aan Brod te wijten is dat uit Kafka’s lijk de ‘kafkalogie’ ontsproot.

Hoe over Kafka te praten zonder aan kafkalogie te doen, zonder hem te mythologiseren op een manier waarvan hij zelf vermoedelijk gegruwd zou hebben?

De feitelijke, boekhoudkundige benadering van Kafka’s waarschijnlijk beste biograaf, Stach, is een goed begin. Stach benadrukt verder dat Kafka’s poëtica die van de mislukking is, dat bij Kafka elk literair project dat groter was dan een verhaal mislukte. Of zoals hij zelf schreef in een brief aan Felice Bauer: ‘Mijn leven bestond en bestaat in wezen van oudsher uit pogingen om te schrijven en meestal mislukte pogingen. Maar als ik niet schreef, dan lag ik al op de grond, klaar om als oud vuil weggeveegd te worden.’

Willem van Toorn verzamelde en vertaalde een deel van Kafka’s brieven in Ik moet u zo ontzettend veel schrijven. Van Toorns selectie verschaft een uitstekende eerste indruk in leven en werk van Kafka.

De poëtica van de mislukking was, zoals het hoort, meer dan een puur literair project. Schrijver en oeuvre – of zoals Kundera het noemt: micro- en macrokosmos – zijn niet van elkaar te scheiden, zeker bij Kafka niet, wiens oeuvre voor zo’n groot deel bestaat uit egodocumenten die, wat mij betreft, minstens dezelfde waarde hebben als zijn proza. In diezelfde brief aan Felice omschrijft hij zichzelf als ‘de magerste mens die ik ken’. Bij Kafka gaat het ook altijd om het lichaam. Je zou Kafka’s oeuvre kunnen omschrijven als een poging om voor het eigen lichaam op de vlucht te slaan.

Om micro- en macrokosmos met elkaar te verbinden, om dat lichaam, om die mislukking te kunnen omcirkelen, zal ik mij hier concentreren op de verhouding tussen Kafka en de al genoemde Felice Bauer, tussen 1912 en 1917, een verhouding die vooral in brieven tot uitdrukking kwam.

Een reis naar Palestina

Franz ontmoette Felice op 13 augustus 1912 op een etentje bij de Brods in Praag. Franz was een uur te laat, wat hem vaker overkwam. Aan tafel zit ook een nicht van de zwager van Max Brod, een jonge Joodse vrouw uit Berlijn, Felice Bauer. De broer van Max speelt op de vleugel, Franz en Felice praten over het zionisme waartoe ze zich beiden voelen aangetrokken. Ze maken plannen voor een reis naar Palestina.

Laat op de avond begeleidt Franz Felice naar haar hotel Blauer Stern. In zijn dagboek noteert hij dat ze eruitzag als een dienstmeisje en dat ze slecht gekleed was, maar dat het oordeel toen hij ging zitten en beter keek ‘onwrikbaar’ was. Ein unerschütterliches Urteil. Dat onwrikbare oordeel moet wel betekenen dat hij haar wilde.

Ruim een maand later, op 20 september schrijft hij zijn eerste brief: ‘Zeer geachte juffrouw! Voor het heel goed mogelijke geval, dat u zich mij volstrekt niet meer zou kunnen herinneren, stel ik mij nog een keer voor.’ Op 31 oktober 1912, een kleine tien brieven verder, sluit Kafka af met: ‘met de hartelijkste groeten, en een handkus als dat is toegestaan.’ Net als het zionisme was de seksualiteit toen niet wat zij nu is.

Al in 1969 publiceerde de schrijver Elias Canetti een dun boekje over de brieven aan Felice onder de titel Het andere proces. Zoals de titel suggereert brengt hij de verhouding tussen Franz en Felice, hun ‘vijfjarige kwelling’, zoals Canetti het noemt, in verband met Kafka’s beroemdste roman Het proces. De liefde of het verlangen en het verzet ertegen zijn ook zelfaanklacht en aanklacht, zeker bij Kafka.

Canetti ontkomt niet overal aan de kafkalogie. Als we de tweede verloving achter de rug hebben, een dans die soms lugubere kanten vertoonde, schrijft Canetti dat de vrijheid van de ‘zwakkeling’ erin bestaat om ‘zijn heil in nederlagen’ te zoeken.

Ik maak bezwaar tegen het woord zwakkeling en het heil dat in nederlagen wordt gezocht kan ondraaglijk koket zijn, het is nu juist kenmerkend dat Kafka tot op het eind blijft zoeken naar heil op andere plaatsen om die uiteindelijk toch in de nederlaag te vinden.

Maar Canetti is bij tijd en wijle lucide. ‘Hypochondrie is het kleingeld van de angst’, schrijft hij, ‘het is de angst, die om te kunnen vervluchtigen, namen zoekt en vindt.’

De liefde bij Kafka heeft iets hypochondrisch, een verhoogde, koortsachtige bereidheid tot interpretatie, het wachten op brieven als het wachten op een oordeel. Er worden namen gezocht en gevonden, een eerste, Felice, en dan, zoals dat gaat, een tweede, Grete Bloch. Grete is een vriendin van Felice, aanvankelijk is ze door Felice ingezet als bode, een postillon d’amour. Grete is 21 en zelfbewust genoeg zich niet door Franz te laten intimideren, maar ze wordt al snel zelf liefdesobject. En Kafka wordt haar liefdesobject.

Nu zijn er drie mensen die verwoed brieven aan elkaar schrijven: Franz aan Felice en Felice aan Franz. Felice aan Grete en Grete aan Felice, en Grete aan Franz en Franz aan Grete.

Overigens heeft Kafka alle brieven van Felice Bauer aan hem verbrand, zodat de epistolaire driehoek soms de gedaante aanneemt van een monoloog.

Het is Canetti die goed heeft gezien, lucide wederom, dat de brieven van Franz aan Grete, feitelijk een voortzetting, ja bijna een imitatie waren van de brieven die hij aan Felice had geschreven, maar dan nu zonder de overvloed aan klachten. Felice de generale repetitie en Grete de eigenlijke opvoering? Nee, toch niet helemaal.

Probleem van deze epistolaire driehoek is dat geen van de deelnemers wist wat de anderen elkaar schreven.

Begin juli 1914 biecht Grete aan Felice op wat Franz in zijn brieven aan haar schrijft. Een paar dagen later, op zondag 12 juli 1914, vindt in hotel Askanischer Hof in Berlijn ‘het proces’ tegen Kafka plaats. De verloving, de eerste, wordt ontbonden. Wie de brieven heeft gelezen, het boekje van Canetti, de biografie van Stach, kan niet meer Het proces lezen zonder aan deze epistolaire driehoek te denken die her en der meer dan epistolair was. Ondanks alle angsten kan het verlangen hitsig zijn.

Pagina van een brief die Kafka schreef aan Lise Weltsch op 6 juni 1914.
Foto Natan Dvir/Polaris

Maandag 13 juli 1914 is een hete dag in Berlijn. Kafka pakt zijn koffer, hij wil naar Lübeck. De hoogste Duitse generaal is op vakantie, net als de keizer, die vaart zoals gebruikelijk in de zomer op zijn boot, alleen Reichskanzler Bethmann Hollweg bereidt een beetje in het geheim een wereldoorlog voor. Maar de wereldoorlog speelde nauwelijks een rol in Kafka’s oeuvre, het soort literair engagement dat tegenwoordig wordt bewierookt zou voor hem veredelde borreltafelpraat zijn.

Het definitieve einde vindt, zoals dat hoort in de epistolaire traditie, per brief plaats en wel op 30 september of 1 oktober 1917, Canetti noemt het de pijnlijkste brief die Kafka geschreven heeft. Franz weet al dat hij ziek is en klampt zich vast aan de tuberculose als aan een reddingsboei. ‘Ik ben een leugenachtig mens’, schrijft Franz aan Felice, ‘ik kan het evenwicht op een andere manier niet bewaren, mijn boot is zeer broos.’ Hij voegt eraan toe: ‘Vraag niet waarom ik er een streep onder zet. Verneder mij niet zo.’

De brief eindigt met deze eveneens ietwat raadselachtige passage: ‘Ik zal niet meer gezond worden. Juist omdat het geen tuberculose is die je in een ligstoel legt en gezond verpleegt, maar een wapen dat tot het bittere einde noodzakelijk blijft zolang ik in leven blijf. En beide kunnen niet in leven blijven.’

De angst die namen zoekt, die grote, vurige liefde die altijd aan zelfbeschuldiging doet, heeft uiteindelijk de naam tuberculose gevonden, al is zijn ziekte dan volgens Kafka eerder wapen dan ziekte.

Eén naam moet nog worden toegevoegd, of beter nog de initialen G.W., veel meer weten we niet van haar, of het moest haar Zwitserse nationaliteit zijn, want zo werd zij ook genoemd: de Zwitserse.

In de herfst van 1913, epistolair gezien ongeveer halverwege de kwelling van hem en Felice, verblijft Franz in een sanatorium in Riva del Garda, vanwege slaapstoornissen, nervositeit. Nudisme hoort bij de geneeswijze, Kafka geeft zich er regelmatig aan over. Ook een manier om op de vlucht te slaan voor het eigen lichaam.

Op 3 oktober ontmoet hij de Zwitserse, hij weet dat hij op 13 oktober zal vertrekken. Ze hebben tien dagen. Misschien helpt dat. Zij is niet Joods. Allicht helpt dat ook. Zij is 18, hij 30. In een brief aan Brod schrijft hij over haar: ‘Ondanks ziekelijkheid heel waardevol en zonder meer diep.’

Niet ondanks maar dankzij natuurlijk.

Volgens sommigen is Kafka alleen in Riva del Garda gelukkig geweest. Hij zal later over een ‘verdoving’ spreken. Over de Zwitserse heeft hij opmerkelijk weinig geschreven. ‘Alles keert zich tegen het opgeschreven worden’, noteerde hij.

Biograaf Stach herinnert de lezer eraan dat Kafka een paar weken voor hij de Zwitserse ontmoette in zijn dagboek opschreef dat de coïtus de straf is voor het geluk van het samenzijn.

De angst die namen zoekt komt altijd uit bij straf.

We weten niet veel over die tien dagen in Riva, wat we erover weten doet denken dat de coïtus geen straf was.

Angst, liefde en literatuur

Laat ik niet eindigen in de microkosmos.

Kafka hield van het kleine en maakte zich klein, ook in de overtuiging, denk ik, dat de mens niet aan de goden gelijk is. Iets moet boven ons staan. Misschien is het uiteindelijk het gebrek aan goden, het gebrek aan kleinheid dat ons fataal zal worden.

Voor hem was literatuur een god en die diende hij met een toewijding, een ironie, en een ernst die voor iedereen die wil schrijven als voorbeeld mag gelden.

Angst, liefde en literatuur, dat waren de drie zijden van Kafka’s driehoek, dat hij volgens Canetti van alle schrijvers ‘de grootste expert inzake macht’ is, is logisch. De ware kenner van de angst is de grootste expert van de macht.

De filosoof Walter Benjamin, die tien jaar na de dood van Kafka een essay over hem schreef, meent dat het bij Kafka over overblijfselen van wijsheid gaat; het gerucht van de ware dingen en de waanzin. Dieren, of mensen die dieren worden, en assistenten, eigenlijk zijn mensen bij Kafka altijd assistenten, zelfs zonen zijn assistenten, zijn dragers van de geruchten van de ware dingen en van de waanzin.

Als de inzet van literatuur de vraag is of waarheid overdraagbaar is, oftewel het gerucht van de ware dingen, wat ik denk, dan is waanzin nooit ver weg. De geruchten van de ware dingen zijn immers niet altijd goed voor ons. Waarmee gezegd is: Kafka is nabij.

De dichter H. Marsman, geciteerd door Willem van Toorn in zijn buitengewoon sympathieke boekje Kafka voor beginners, zegt het zo: ‘De geschriften van Kafka kenmerken zich door een uiterst geheimzinnige zakelijkheid.’

Ik formuleer het zo: Kafka leert dat de vlucht uit en de strijd tegen de obsceniteit die het leven is en altijd zal zijn, leidt tot nieuwe, andersoortige, soms gruwelijkere obsceniteiten.

En passant beantwoordt Kafka ook de beroemde vraag van Kant: waarop mogen wij hopen?

Literatuur. En een Zwitserse in Riva del Garda. Tien dagen. Meer hebben wij niet verdiend. Maar minder ook niet.