‘Hooggeleerde heren van de academie! U bewijst mij de eer mij uit te nodigen aan de Academie verslag uit te brengen over mijn vorige leven als aap.’ In Een verslag voor een academie is meteen duidelijk dat we niet naar een mens luisteren: chimpansee Rode Peter is aan het woord. Hij woonde aan de Goudkust tot hij door mensen werd gevangen en meegenomen. En nu vertelt hij zijn verhaal, over hoe hij beschoten werd en in een te krappe kooi op het schip naar Europa besloot om voor de mensenwereld te kiezen.
Dit verhaal werd toen het verscheen in tijdschrift Der Jude beschouwd als een allegorie voor de positie van de Joodse mens, die zich naar de meerderheid moest voegen. Maar de auteur Franz Kafka zelf was het niet eens met die interpretatie. In een brief aan uitgever Martin Buber vroeg hij hem dit verhaal geen parabel te noemen: het is een dierenverhaal.
Kafka schreef veel dierenverhalen. Een van zijn bekendste verhalen is er een: De gedaanteverwisseling. Het lichaam van Gregor Samsa verandert op een nacht in dat van een reusachtig ondier. Net na het ontwaken denkt hij nog vooral aan zijn werk als vertegenwoordiger, daarna leert hij bewegen met zijn nieuwe pootjes, zijn kwetsbare buik en zijn schild. Hij krijgt er plezier in tegen de muren op te klimmen. Het is vooral fijn om aan het plafond te hangen, dan komt er een ‘bijna gelukkige verstrooidheid over hem’, waardoor hij soms vergeet te blijven hangen en op de grond valt.
Naast Samsa en Rode Peter worden Kafka’s dierenverhalen bevolkt door sprekende jakhalzen, een advocaat die ooit een paard was, een filosofische hond die zich bezighoudt met de vraag waar het eten vandaan komt, fantasiedieren, zoals een kruising tussen een kat en een lam, mythologische dieren en allerlei andere niet-menselijke personages.
Bovengrondse vijanden
Deze dierenverhalen werden ondanks Kafka’s tegensputtering vooral gelezen als parabels. Ze werden verbonden met de situatie van de Joden, de beklemming van de moderne menselijke samenleving, of Kafka’s eigen leven.
Dat laatste is het geval bij een van mijn favoriete verhalen, Het hol. Daarin vertelt een das- of molachtig wezen over zijn burcht. Het is een enorm karwei geweest om die grote burcht te bouwen, en hoewel het binnen in het hol veiliger is dan erbuiten, zijn de gevaren talrijk. Bovengrondse vijanden zouden de ingang kunnen vinden, ook al is die verborgen onder een mosluik, maar er is ook de dreiging van wezens uit de aarde, zo onbekend dat zelfs de sagen ze niet kunnen beschrijven. De verteller gaat naar boven om te jagen, voelt zich even vrij, maar durft dan niet meer terug de burcht in uit angst te verraden waar de ingang is. Als hij eindelijk weer binnen is, hoort hij een geluid dat hij niet kan thuisbrengen, dat zijn hele gevoel van veiligheid onderuithaalt. Het graven is een metafoor voor het schrijven, het eindeloos schaven en proberen iets te maken dat standhoudt. En voor de futiliteit van ons handelen überhaupt.
Maar Het hol gaat ook echt over een dier. Als lezer voel je hoe het is om te graven en in tunnels te leven. Hetzelfde geldt voor Een verslag voor een academie, dat is gebaseerd op ware gebeurtenissen. Chimpansees werden gevangen zoals Rode Peter en gedwongen op te treden in circussen. Kafka kiest de kant van de aap: hij beschrijft hoe verschrikkelijk zijn opsluiting is, erkent zijn lichamelijke pijn, spreekt zich uit tegen dierentuinen. Rode Peter kiest dan wel voor een bestaan in de mensenwereld, maar hij haat mensen. Als soort, zegt hij erbij, niet de individuele mensen.
Dat het Kafka ook om de echte dieren ging, blijkt mede uit zijn levensloop. Hij at geen dieren en voelde met ze mee. Vlak nadat hij vegetariër was geworden zei hij tegen een vis in een aquarium: ‘Nu kan ik je in vrede aankijken; ik eet geen dieren meer.’ Toen hij zijn zuster op haar boerderij bezocht schreef hij aan zijn vrienden Max en Elsa Brod dat hij floreerde tussen de dieren, en in andere brieven schreef hij dat het lijden van de dieren hem deed lijden. In een brief aan zijn Tsjechische vertaler en vriendin Milena Jesenská beschreef hij zichzelf als een dier, dat alleen in het bos thuishoort.
Sommige mensen zijn dieren
Ik weet precies wat Kafka met dat laatste bedoelt, ik ben ook een dier. Dat sommige mensen ook dieren zijn biedt een derde manier om Kafka’s dierenverhalen te lezen, naast als parabels of verhalen over echte dieren. Namelijk als verhalen over tussenwezens, die rigide grenzen tussen mens en dier ter discussie stellen. Deze mensdierlijke vertellers wordt vaak geweld aangedaan door de mensenmaatschappij, maar ze kennen juist door hun dierlijkheid ook een vrijheid die de mensen niet bezitten. Gregor Samsa hoeft als ondier niet langer naar zijn werk en zijn ouders en zus te onderhouden, ze blijken het prima zonder hem te redden. Hij is deugdzamer dan zij: zijn familie gedraagt zich wreed naar hem, terwijl hij begrip heeft voor hun situatie en nog steeds geniet van de vioolmuziek van zijn zusje. En hangend aan het plafond voelt hij zich vrij.
De tussenwezens laten ook zien dat er niet zoveel verschil is tussen mensen en andere dieren. Het hol maakt duidelijk dat we allemaal wezens zijn die ons best doen om een veilig leven te leiden. Niet Everyman, maar Everybeing, noemt letterkundige Naama Harel de gravende protagonist.
In Kafka’s laatste verhaal, Josefine, de zangeres of Het muizenvolk, zijn de vertellers muizen. Ze zijn betoverd door het gezang van medemuis Josefine, maar ze willen haar geen vrij geven, want werken hoort erbij in hun gemeenschap. Josefine blijft strijden om te kunnen leven als kunstenaar, zelfs wanneer haar krachten haar verlaten, tot ze ineens verdwijnt. Muizen kennen geen geschiedschrijving, dus ze zal spoedig opgaan in de tijd. De muizenvertellers noemen dat de hoogste vorm van verlossing – het muislijke vergeten is geen beperking maar biedt vrijheid. Uiteindelijk leven we allemaal kleine levens, die niet meer waard zijn dan het leven van een ander. De mensen onder ons zouden er goed aan doen dat te onthouden.