Ja, de frikandel kan een goeie keuze zijn, zegt Tim ’S Jongers, die opgroeide in armoede

Na het interview pakt Tim ’S Jongers (42) zijn smartphone en kijkt op het scherm. Een onopvallende handeling, maar minder vanzelfsprekend dan het lijkt: hij heeft net verteld dat hij pas na zijn dertigste een smartphone is gaan gebruiken. „Ik heb twee jaar stress gehad van dat ding.” Het was een van de aanpassingen waar hij niet onderuit kon toen hij na een jeugd in armoede het leven ging leiden van een hoogopgeleide met een baan.

Politicoloog Tim ’S Jongers schreef het deze maand verschenen boek Armoede uitgelegd aan mensen met geld. Niet om zijn levensverhaal te delen, maar om de aanpak van armoede te verbeteren. We zitten in een glazen vergaderplek van de Wiardi Beckman Stichting, het wetenschappelijk bureau van de PvdA waarvan hij directeur is. Niets aan hem ademt ‘status’, of het moet het merkje op de mouw van zijn witte T-shirt zijn. Als hij gebaart, zie je tatoeages op de binnenkant van zijn armen.

Het probleem is volgens hem niet dat er in Nederland niets tegen armoede wordt gedaan, er zijn hele systemen opgetuigd om arme mensen te helpen. Het probleem is dat mensen in armoede toch niet, of niet goed, geholpen worden. Dat komt volgens hem door verkeerde aannames van mensen met geld. Zoals: mensen die arm zijn hebben dat aan zichzelf te wijten, moeten wat harder werken, maken domme keuzes, eten ongezond.

Een voorbeeld. Als een gezin wegens betalingsachterstand uit huis wordt gezet, moet de gemeente andere huisvesting regelen. Toch gebeurt het dat die gezinnen op straat of in de opvang belanden. ’S Jongers: „Uit onderzoek van de Kinderombudsman blijkt dat dat komt doordat een ambtenaar denkt: ‘hadden die ouders maar niet zo stom moeten zijn’. Dan ben je als ambtenaar moreel verwerpelijk bezig. Je hebt de plicht om op te komen voor die kinderen. Iedereen begrijpt dat niet alles per direct kan. Maar het kan niet zo zijn dat de moraal van de ambtenaar de hulp in de weg zit.”

Wie verstaat u onder mensen met geld?

„Iedereen die niet arm is.”

Waarom vindt u het nodig hen, ons, uit te leggen wat armoede is?

„Omdat mensen met geld er een aandeel in hebben. Ze gaan naar arme mensen toe en zeggen: wij weten wat het goede en gezonde en gelukkige leven is. Wij geven jullie een coach die jullie gaat helpen ook zo te leven. Ze vragen niet: wat zou jij van je leven willen maken en hoe kunnen wij jou daarbij helpen? Ze zeggen: jullie maken ongezonde keuzes, we gaan jullie gezonder laten eten.”

Een frikandel kan de rationele keuze zijn, schrijft u, ook als broccoli evenveel kost.

„Voor de korte termijn is dat zo. Als je heel veel stress hebt, maak je stresshormonen aan, een vette hap dempt die. Een frikandel is relatief snel klaar, je kan hem in je vriezer bewaren, je kinderen eten het gegarandeerd op en het is lekker – ik vind het lekkerder dan broccoli. We willen toch dat mensen die in armoede leven goed op hun centen letten en zorgen dat ze wel eten? Dan is dat voor de korte termijn mega-rationeel gedrag. Voor de lange termijn niet, want we weten dat het slecht is voor de gezondheid.”

’S Jongers is nu tien jaar hoogopgeleid – zo zegt hij het zelf. De termen hoog- en laagopgeleid, in beleidsteksten steeds vaker vervangen door ‘theoretisch en praktisch geschoold’, zijn volgens hem exemplarisch voor het dedain waarmee mensen met geld over arme mensen denken. Hij gebruikt de termen daarom in zijn boek nadrukkelijk wel.

Een ambtenaar krijgt een ‘ontwikkelbudget’. Nou dat hoeven poetsvrouwen niet te verwachten

Aanvankelijk verzweeg hij op zijn werk dat hij arm was geweest, ook toen hij zich ging bezighouden met armoedebeleid. Hij merkte dat er overdreven op werd gereageerd, als hij dan eens wat losliet. Mensen vonden hem zielig, of zeiden dat ze zelf ook weleens een bijbaantje nodig hadden gehad. Intussen ontbrak het in het armoedebeleid aan ervaringskennis, hij pleit ervoor die veel meer in te zetten. Daarom ging hij toch ook zijn eigen verhaal vertellen. Mede aan de hand daarvan laat hij in zijn boek zien hoeveel dieper armoede gaat dan ‘weleens een bijbaantje nodig hebben’. Dat het invloed heeft op leerprestaties, kansen, gezondheid, zelfvertrouwen, uiterlijk, alles.

Hij groeide op in het Vlaamse stadje Lier, onder Antwerpen, bij een alleenstaande moeder die zelf ook altijd in armoede had geleefd. Het gezin woonde in krotten, soms was de wc in de tuin. Hij had spraakgebreken die niet werden behandeld, een verwaarloosd gebit, hij liep groeiachterstand op door chronische stress. Hij kreeg te maken met huisuitzettingen, nam de zorg op zich voor zijn broertje en zusje, ging op zijn elfde hondenhokken schoonmaken om wat geld in te brengen.

Koos u daar zelf voor?

„Ja, voorzover er sprake is van vrije wil als je zo diep in de shit zit. Je kruipt in een ouderrol, gaat taken doen die je ouders eigenlijk moeten doen.”

Een oplettende leerkracht dirigeerde hem naar een opleiding die iets beter bij hem paste dan de beroepsopleidingen waar hij steeds af werd gegooid. Hij haalde zijn diploma. „Qua niveau net onder havo denk ik.” Hij had geen idee wat hij met dat diploma moest beginnen. Hij was achttien en woonde al op zichzelf.

Het begin van de ommekeer waren het vertrek uit zijn geboortedorp en een dagopname in een psychiatrische instelling vier dagen per week, bijna een jaar lang, op zijn 23ste. In zijn boek beschrijft hij het als een eerste periode van rust, hij sloot een lening af om het te kunnen betalen.

Na de behandeling bleef hij last houden van nachtmerries. Hij verdoofde zichzelf met bier en wiet, werkte in de horeca.

Rond zijn 27ste schreef hij zich in aan de Antwerpse universiteit – dat kon met zijn middelbareschooldiploma – om eindelijk zijn interesse te volgen en politieke wetenschappen te studeren. Tegelijkertijd werkte hij in een nachtopvang voor verslaafde dakloze mensen. Het lukte hem de studie af te ronden. Na zijn bachelor verhuisde hij naar Den Haag voor een master aan de Universiteit Leiden.

Zijn boek gaat ook over het contrast tussen zijn leven vroeger en nu. Hij verkeert, schrijft hij, in „een constante staat van sociaal-maatschappelijke schizofrenie”. Hij zegt: „Eens armoede in je ziel en je organen zit, krijg je het er niet meer uit.”

Waaraan merkt u dat?

„Je kijkt met andere ogen naar de samenleving. Je hoort dat het aantal daklozen is verdubbeld en spreekt diezelfde dag iemand die klaagt dat haar dochter geen starterswoning kan vinden. Dan denk je: ben je op je hoofd gevallen? We hebben 100.000 daklozen en jij gaat klagen over de starterswoning voor je dochter? Zo kijk je naar de wereld.”

U schrijft: ‘Het moment dat ik werkelijk sociaal begon te stijgen – als in: voor het eerst een goedbetaalde kantoorbaan had – was het moment waarop ik me pas écht arm begon te voelen.’

„Je wordt ermee geconfronteerd dat je als enige tweedehandskleding draagt. Dat je collega’s een gezonde lunch belangrijk vinden, salades, quinoa. Ik had bij wijze van spreken zelfs nog nooit een 0.0 op een tafel zien staan.” En dan die smartphone. „Na drie maanden had ik een evaluatiegesprek, ze wilden mijn contract verlengen. Oké, zei ik, maar mag ik dan weer een simpele Nokia gebruiken? Nee dat mocht niet, er was een groepsabonnement afgesloten.” Hij werd gek van zijn smartphone, zegt hij, al die apps, hij snapte er niets van. „Ik denk dat we er veel te weinig bij stilstaan dat ‘je verhouden tot de samenleving’ ook iets is wat je maar moet kunnen. Zelfs als je alle skills hebt meegekregen van thuis is het af en toe moeilijk. Ik denk echt dat sommige mensen gewoon niet mee kúnnen in de samenleving.”

Wat hem ook opvalt: „Dat hoogopgeleiden belachelijk goed voor zichzelf hebben gezorgd”. „Een ambtenaar krijgt een ‘ontwikkelbudget’. Nou dat hoeven poetsvrouwen niet te verwachten. Die doen volgens mij nooit een cursus. En waarom is persoonlijke ontwikkeling voor hen niet belangrijk? Dat is het rare: wij vinden veel dingen voor onszelf heel belangrijk en voor anderen niet. Corona, thuiswerken: je fokking computerscherm en je fokking bureaustoel werden vergoed. Terwijl we de enige groep in de samenleving zijn die dat zó kan betalen. Eigenlijk kan dat toch gewoon niet?” Diepe zucht. „En dan gaan wij tegen arme mensen zeggen: je moet harder werken.”

Hoe komt het dat u zelf uit de armoede bent geraakt?

„Dat vind ik nog steeds heel lastig te zeggen.” Intellect speelt een rol, zegt hij, draagkracht, energie. „Het belangrijkste is denk ik dat ik erin geslaagd ben aan de goede kant te blijven.”

Foto Olivier Middendorp

In welke zin?

„Proberen een goed mens te blijven. Niet mee te gaan in: zij hebben mij dit aangedaan dus ik moet anderen ook iets aandoen. Geen criminaliteit. Ik bedoel: ik ging voor drie euro per uur hondenhokken schoonmaken, met een inbraak had ik in tien minuten duizend euro gehad.”

Waarom koos u niet voor die inbraak?

Stilte. „Ik heb denk ik veel geleerd van foute voorbeelden in mijn omgeving. Dat je van jongs af mensen verliest door drugs en criminaliteit.”

Vrienden, familie?

„Alles door elkaar. Ik vond ook dat mij best veel onrecht was aangedaan. Dat vond ik niet prettig, dus waarom zou ik anderen onrecht aandoen? Ik wilde niet dat mensen in mijn huis zouden inbreken, dan ging ik dat ook niet bij anderen doen.”

Ik kan me haast niet voorstellen dat een kind zo denkt.

„Ja nou ja, ik blijkbaar wel.” Geraakt: „Toch gek dat jij dat zegt. Wat wil je als iemand van achttien helemaal alleen woont, in het weekend en ’s avonds gaat werken, straf krijgt omdat hij maandag in de klas in slaap valt, moet terugkomen op woensdag zodat hij inkomsten misloopt, moet gaan onderhandelen met de leerkracht van kan jij dan mijn rekening betalen anders heb ik een gigantisch probleem. Dan kan ik me voorstellen dat je wat volwassener denkt dan sommige van je leeftijdsgenootjes.”

Welk armoedebeleid had iets voor u kunnen doen?

„In ieder geval niet broccoli of een stappenteller.” Hij denkt na. „Ik weet dat het geholpen had als bepaalde leerkrachten anders naar mij hadden gekeken. En als er op bepaalde momenten iets van ondersteuning was geweest. Ergens terechtkunnen als je als jongere dakloos wordt, was wel handig geweest. Het is lastig als je dat zelf moet fixen.”

Willen mensen met geld wel weten wat armoede is?

„Blijkbaar wel, er is veel aandacht voor. Oorlog, corona, gasprijzen, inflatie: andere groepen hebben gemerkt, wow, externe schokken kunnen een verlies aan inkomen betekenen. Dan heet het plots ‘crisis’, gevolgd door ‘historische koopkrachtreparatie’.”

Maakt dat u niet woest?

„Je kan zeggen: dat is hypocriet, maar je kan ook zeggen: blijkbaar kan er heel veel als we met z’n allen vinden dat iets heel onrechtvaardig is. Laten we dan doorpakken en armoede ook een crisis noemen. Als je het niet wilt doen voor de arme mensen, doe het dan voor je eigen portemonnee. Want de systemen die wij nu hebben zijn heel duur. Er staat 3,5 miljard euro uit aan problematische schulden – waar mensen niet meer vanaf komen zonder hulp. De meest conservatieve schatting is dat dat ons als samenleving 7 miljard per jaar kost. En dan innen we nog niet de helft van die schulden. Dus je probleem is half zo duur als je oplossing, en je oplossing lost nog niet de helft op.”

Hoe zou dat beter kunnen?

„Stel: een gezin met kinderen leeft in armoede door een schuld van 10.000 euro. Dat gezin krijgt nu een coach, een jeugdzorgmedewerker, dit, dat, kosten 100.000 euro per jaar. Ik zeg niet dat je dat gezin 10.000 euro moet geven, maar als er kinderen bij betrokken zijn, kunnen we dan niet een lening verstrekken van dertig jaar, terug te betalen met 30 euro per maand? Dan is dat gezin van die schuld af. Dat is ook hulp.”