Het begon allemaal met de toenmalige stadsecoloog Martin Melchers. Hij wilde weten waar de ringslangen van Amsterdam zich bevonden, en waren er nog wel ringslangen in het Amsterdamse Bos? Een schatting was moeilijk te maken, omdat de dieren ontzettend schuw zijn. Daarom legde Melchers in 1994 zijn eerste broeihoop aan langs het oude spoorbaantje van Amsterdam richting Uithoorn. De schatting was dat er maar enkele slangen gebruikmaakten van die groene strook in de richting van het Amsterdamse Bos, maar het waren er uiteindelijk veel meer.
De rekensom is simpel: ieder vrouwtje legt tussen de twintig en dertig eieren. In de eerste broeihoop lagen 25 eitjes. Maar in de jaren erna groeide het aantal eitjes, verdeeld over drie hopen, gestaag uit tot 612. Dat betekende dat er eind jaren negentig ongeveer 24 vrouwtjes de broeihopen hadden bezocht. Een nieuwe en veel nauwkeuriger telmethode was geboren.
Ruud Wolterman hielp Melchers, als vrijwilliger en als groot liefhebber van reptielen, bij het in kaart brengen van de Amsterdamse ringslang. En inmiddels stuurt hij nu zelf al bijna dertig jaar een groep enthousiaste vrijwilligers aan in de Bijlmermeer. Op zaterdagochtenden wordt er regelmatig geklust in de Bijlmerweide, een park in Amsterdam-Zuidoost. Een van de hoogtepunten is sinds dertien jaar het aanleggen van broeihopen voor ringslangen.
Nederland telt drie soorten slangen: de adder, de gladde slang en de ringslang, waarbij de ringslang een echte cultuurvolger is. Je kunt hem dus ook treffen in de stad. Bang hoef je niet te zijn: hij bijt niet, wurgt niet, hij is niet giftig.
„Iedere ringslang heeft een individueel patroon van zwarte en witte schubben op de buik”, vertelt Wolterman. „Als we er een vingen, en dan heb ik het over onderzoek uit de jaren tachtig en negentig, dan fotografeerden we vooral de buik, waarnaast een briefje lag met daarop locatie, datum, lengte en geslacht. Aan het einde van ieder seizoen legden we al die foto’s op een tafel neer en gingen we die buiken met elkaar vergelijken. Eén keer zagen we zeven maal dezelfde buik in één seizoen voorbijkomen, die had zich zeven keer laten vangen. Maar we zagen ook slangen pas vijf jaar later weer opduiken. Zo monitorden wij de ringslangen. We ontdekten dat ze afstanden van kilometers konden afleggen, en we zagen ook dat ze behoorlijk oud kunnen worden. Soms wel twintig jaar. Een enkele misschien iets ouder. Slangen blijven hun leven lang doorgroeien. Dus je hebt ze erbij die de meter ruim overschrijden. De langste was 1,31 meter, in Diemen.”
De gemeente heeft op drie plaatsen in het park materiaal klaargelegd om de broeihopen mee op te bouwen. Een van de vrijwilligers vertelt dat het om stalmest gaat – stro gemengd met paardenpoep – gehakseld hout, enkele stevige takken en water. Het is de bedoeling dat het gaat rotten binnen in de hoop, en dat rottingsproces veroorzaakt de broei.
„Geen koeienmest”, vult Wolterman aan, „want melkkoeien worden bijgevoerd met allerlei energierijk voer dat zorgt voor dunne mest. En van die verrijkte mest wordt de broeihoop veel te heet, wel zestig graden Celsius, terwijl de eitjes gedijen bij 25 tot 30 graden.”
Vroeger legden ringslangen hun eitjes in composthopen of mesthopen bij boerderijen, maar de koeienpoep van vroeger was een stuk steviger dan die van nu. Tegenwoordig zie je die mesthopen niet meer op boerenerven, dus moeten de ringslangen een handje worden geholpen.
Inteelt
Henk komt aangereden in een karretje van de gemeente. Hij heeft de week ervoor alvast de juiste ingrediënten voor de broeihoop klaargelegd. Op het karretje liggen kruiwagens en rieken. Henk is de voorman van de Ecologieploeg Zuidoost en vormt de verbindingsschakel tussen de groep vrijwilligers en de gemeente Amsterdam. Een aantal jaren geleden hadden zijn collega’s hun taak wel heel erg serieus genomen, door het gras rond de broeihopen keurig te maaien. Ze wilden het gebied rondom de broeihopen zo overzichtelijk mogelijk houden. Wolterman vond die dag een paar gehakselde ringslangen naast de broeihoop liggen en heeft de gemeente vriendelijk verzocht uit de buurt van de broeihopen te blijven. „We willen die ringslangen nu gaan verspreiden”, zegt Henk. „Dus we leggen ook broeihopen aan in de richting van Naarden. Want daar zijn de ringslangen geïsoleerd en hier ook. Tegen de inteelt, snap je? Anders krijg je slangen met twee koppen, hahaha.” Per generatie kunnen ze dan een broeihoop verder trekken want als een vrouwtje eenmaal een goede hoop heeft gevonden, dan blijft ze er jaarlijks terugkeren.
Intussen gaat het redelijk goed met de ringslang in en rond Amsterdam. Er zijn inmiddels ook broeihopen in het Diemerbos, Amsterdam-Noord, in het Amsterdamse bos, Jisperveld en op Marken. Al met al een stuk of vijftig. Reynout van der Poel laat een filmpje uit 2022 zien van een ringslang die in een broeihoop verdwijnt. Het betreft de broeihoop die vandaag weer wordt opgebouwd. Het ziet er magisch uit. Ruim één meter slang lost geruisloos op in haksel. „Ze blijft er daarna een paar dagen in om haar eitjes te leggen”, vertelt Van der Poel. „Een aantal jaren geleden hebben meer dan twintig vrouwtjes gebruikgemaakt van deze ene hoop. Dat weten we omdat we in het najaar zeshonderd opengescheurde eierschalen telden. Ringslangen kennen geen territorium. Alles gaat met elkaar in dezelfde hoop.”
Vrijwilligers bouwen op de Bijlmerweide broeihopen voor ringslangen om. Stapels bladeren, stro en takken zorgen ervoor dat het warm wordt, waardoor de eieren eerder uitkomen.
Foto’s Hedayatullah Amid
Stro, haksel, stro, haksel
Een paar dikke takken vormen de basis van de broeihoop. Daaroverheen wordt het stro met de paardenpoep geschept, afkomstig uit de manege verderop. Daaroverheen gaat het haksel en daaroverheen om en om weer stro en haksel. De takken onderin houden de boel luchtig. Het moet geen aangestampte berg worden, anders kunnen de slangen zich er geen weg doorheen banen. Om de broei te bevorderen zal Wolterman er de komende week nog een paar emmers water overheen gooien. Daarna heeft de hoop twee maanden de tijd om de juiste temperatuur te bereiken. Wolterman gaat er dan regelmatig langs om de temperatuur te meten.
„Ringslangen paren zodra ze uit hun winterslaap komen. Eerst paren en dan eten. Dat gebeurt allemaal in april, en eind juni zijn de eieren rijp om te worden gelegd.” Wolterman vertelt in etappes, want telkens pakt hij weer een riek of een kruiwagen om ervoor te zorgen dat de hoop naar zijn zin is. Intussen is er ook een groep elders in het park bezig. In totaal moeten er drie broeihopen worden gemaakt. „Eind augustus kruipen de slangetjes uit het ei”, gaat hij verder. „Dat gaat als volgt: een slangetje begint te wriemelen in het ei. Met zijn eitand scheurt hij de schaal per ongeluk open. Het slangetje, zo groot als een flinke regenworm, kruipt naar buiten over de andere eitjes heen en triggert zo de rest, die vervolgens ook beginnen te wriemelen.”
Wanneer ze tevoorschijn komen uit de hoop, zullen ze zich eerst opwarmen in de zon en daarna gaan ze op zoek naar een goede plek om te overwinteren. Onderweg jagen ze op kleine amfibieën of ongewervelde dieren, maar als ze niets te pakken kunnen krijgen, komen ze ook de winter door. Ze schuilen onder huizen, onder taluds van spoorwegen, onder takkenbossen, onder een plankier, hoog genoeg om niet te verdrinken wanneer het grondwaterniveau in de winter stijgt.
Er wordt hard gewerkt. De groep vrijwilligers die bezig is aan de andere kant van het park meldt dat ze al klaar zijn. Er lag zoveel materiaal van de gemeente dat ze er meteen maar twee hopen van hebben gemaakt, vertellen ze enthousiast. Wolterman zegt dat het allemaal niet uitmaakt, omdat twee hopen niet meer slangen oplevert dan een. Wel meer werk, want iedere hoop moet in oktober worden uitgeplozen op eitjes.
„We zagen afgelopen jaar een achteruitgang in het aantal eitjes”, zegt Wouter van Rennes, een vrijwilliger die al dertig jaar meedraait. „Hoe dat komt weten we niet. Er zaten jaren tussen dat we bijna duizend eitjes telden, verspreid over drie hopen. Het is dus spannend wat de hopen dit jaar zullen opleveren.”
Als het werk erop zit, komt een van de vrijwilligers aan met koffie en koek. Het lijkt een hecht groepje. De oudste is 82 en de jongste 22. Het zou kunnen dat er straks een ringslang in de broeihoop kruipt die bijna net zo oud is als zij. Rosa van der Poel laat dat even tot zich doordringen. „Weet je wat het is met die ringslangen? Je kunt er eigenlijk niet naar op zoek gaan. Ik heb er drie keer een gezien, en alle drie de keren is het me ‘overkomen’.”
Henk van de gemeente laadt na het gedane werk de rieken en kruiwagens weer in zijn witte wagentje. „Die dag dat de ringslangen werden stukgemaaid, toen had ik geen dienst. Je hebt er niet altijd vat op, op die gasten met maaiers, gifspuiten en bladblazers. Maar ik zeg: als de insecten en al die beesten uitsterven, gaan wij er mooi achteraan.” Wolterman knikt. Het voorjaar is nauwelijks begonnen, maar voor hem is het nu al wachten op de herfst.