Verzet is mogelijk, leert ons een vondst uit Oosterhout

Vol lef vergt de plaatselijke jeugd het uiterste van de remmen van zijn fatbikes in winkelcentrum Zuiderhout te Oosterhout. Dat stak bij de oplevering een halve eeuw geleden het naburige gymnasium in trots naar de kroon, maar decennia winkelgenot zijn er niet zonder slijtage aan voorbij gegaan. Al is er altijd hoop op betere tijden, óók voor de BTW-vrezende lezer die enkele flats verderop zomaar een Nobelprijswinnaar uit een kastje kan plukken.

Het is een klassieker die een gat in mijn leesleven vormde: Biljarten om half tien van Heinrich Böll. En dat terwijl mij weleens nadrukkelijk is voorgehouden dat die Böll absoluut „kan schrijven”. Dat klopt, maar er wachtte mij een verrassing van andere aard. In zalige onwetendheid had ik aangenomen dat het biljartspel uit de titel zich om half tien in de avond voltrok. Groot bleek dan ook mijn verwondering toen ik las dat de het dagelijkse biljart-met-cognac van Robert Fähmel een ochtendritueel was. Het beeld wordt er niet minder fraai van: een man die absoluut niet gestoord wil worden in een biljartzaal, waar hij stukjes zielenroersel deelt met een jonge hotelmedewerker (niets erotisch, meldt Böll expliciet).

Robert is de middelste van de drie Fähmels om wie de roman is gebouwd. Zijn vader Heinrich – een verrukkelijk personage, 80 jaar oud en te bejaard om zich nog te conformeren aan de verwachtingen van anderen of van zichzelf – was architect en ontwierp onder meer een algemeen bejubelde abdij. Roberts zoon Josef is ook architect en heeft de opdracht om die abdij te herbouwen. Dat is noodzakelijk omdat Robert in de oorlog het gebouw heeft laten opblazen. Niet helemaal zonder genoegen, bekent hij: „Voor een staticus is het natuurlijk zeer interessant, te weten welke krachten er nodig zijn om de statische wetten op te heffen. U zult moeten toegeven dat het een volmaakte demolitie was.” De volmaaktheid van de vernietiging; Böll weet ook wel dat zijn lezers weten dat gebouwen niet de voornaamste slachtoffers waren van de destructiedrang van de nazi’s.

De metafoor voor het Duitsland van de twintigste eeuw is niet moeilijk te herkennen: een generatie bouwt, de volgende breekt af, de derde herstelt – of probeert te herstellen. Intussen denk je bij die mannen ook steeds aan dat biljartspel: bal komt in beweging, raakt andere bal, verandert van koers, raakt derde bal, zoals de Fähmels door de geschiedenis rollen.

Mooi, zeker, maar de schoonheid van de roman zit minstens zoveel in ogenschijnlijk op zichzelf staande scènes. Zo is er een hotelbeambte die categorisch weigert om een bazige bezoeker toegang te verschaffen tot de biljartkamer van Robert Fähmel. Hij krijgt bankbiljetten aangeboden, weerstaat woede, ondergaat gelaten dat de manager erbij wordt gehaald – maar hij wijkt niet. Verzet ís mogelijk, houdt Böll ons daar voor. En trouwens ook: het mag dan 1958 zijn in de roman, bepaalde machtsverhoudingen blijven altijd overeind.

Lees vooral ook even mee – andere scène – met de angst van een scholier die zich heeft verstopt op school. „Ik zat daar in de leraarsgarderobe of onder een vensterbank en wachtte op iets dat ik alleen van naam kende: op haat.” Daarop volgt het prachtige: „Ik zou ze zo graag gehaat hebben, maar ik kon het niet, meneer. Ik was alleen maar bang.” Sommige mensen zijn nu eenmaal beter in haten dan andere.

Wilt u het besproken exemplaar van Biljarten om half tien hebben? Mail dan naar [email protected]; het boek wordt onder inzenders verloot, de winnaar krijgt bericht.