Peter Verhelsts ‘Zabriskie’: poëzie die uit het puin tevoorschijn komt

Zoals Rainer Maria Rilke de panter achter tralies heeft vereeuwigd, zo ontfermt Peter Verhelst zich in zijn nieuwste dichtbundel Zabriskie over de sneeuwluipaard. Het met uitsterven bedreigde dier zal voortleven in poëzie, al is het in een flits.

Waarom de luipaard nooit is
waar hij zich bevindt? Omdat hij, slapend
of wakend, een prooi op de hielen zit
voor de prooi er is. Zo zal het zijn dat je hier

voor de spiegel zit en je ogen sluit
en denkt Laat mij toch… En dat hij al gesprongen heeft.
een flits, nog voor hij heeft gesprongen. Wit zijn de ogen
van de sneeuwluipaard. Alles wat ze aankijken is verdwenen
voor het verdwijnt. Laat mij nog één keer zien, die flits.

Het prachtige dier is bijna niet waar te nemen en dat is wat het geschikt maakt als leidmotief voor deze bundel en ander werk van Peter Verhelst (1962). Het dier staat voor wat we bijna niet kunnen (of willen) zien van wat zal verdwijnen, wat daardoor dreigt te verdwijnen in en van onszelf, voordat we er zelf niet meer zijn.

De sneeuwluipaard, die in veel gedichten opduikt als ‘zabriskie’, is de verbinder van donker en licht, met de zwart-wit gevlekte pels die toegang blijkt te geven tot droombeelden en visioenen.

Grijp de droom bij het nekvel, zabriskie, duw hem neer,
knijp met kaken de luchtpijp af, doe het snel,
respectvol, zonder aarzeling, zodat het vlees
van de droom zijn natuurlijke malsheid behoudt.

De dichter spoort de sneeuwluipaard aan, maar ook zichzelf.

Het juryrapport van de Grote Poëzieprijs, onlangs voor Zabriskie uitgereikt aan Verhelst, concludeert met: ‘Een sprookjesachtige bundel waarin we in deze donkere tijden troost kunnen vinden. Een bundel om steeds weer naar terug te keren. Opnieuw en opnieuw en opnieuw.’

Ik heb na het lezen inderdaad steeds de drang terug te keren. Ik herlees veel van de gedichten omdat ik me niet goed herinner wat er stond. Mogelijk ligt dat aan een overmaat aan schoonheid die Verhelst plaatst tegenover de gevolgen van klimaatverandering en oorlog, met gedichten die zeker een beeld schetsen, maar ook algemeen en op afstand blijven: ‘Klemzittend dier dat andere dieren over zich afroept/ die op hun beurt weer vast komen te zitten, kriskras/ uit de teer stekend als lichaamsdelen in diverse stadia/ van ontwrichting. Mangrovetakken in de zwarte vierkant/ van een ingekookt aardolieveld, taai, draderig/ uitrekkend asfalt. Kluwens onder sterrenkluwens zijn we.’

Verhelst heeft met zijn laatste drie bundels een ambitieuze verkenningstocht gemaakt, dwars door een ravijn van verwoesting. Hij zoekt naar omgangsvormen met het onmetelijke leed dat ontstaat door de gevolgen van klimaatverandering en gaat ons voor in een uiteindelijk afscheid van ons bestaan. Omdat de dichter in Zon (2019) en 2050 (2021) ook al de ruimte nam om dit te doen, rijst de vraag wat Zabriskie daaraan toe te voegen zou hebben.


Lees ook
‘Ja, in sommige gedichten nam de kwaadheid de overhand’

Peter Verhelst.

Kijken en vergeten

Bij het lezen van Zabriskie moest ik niet alleen door de titel denken aan Memoires van een luipaard (2001), een vroege roman van Verhelst over een jonge kunstenares die destijds veel indruk op mij heeft gemaakt. Kijken en vergeten hangen nauw samen, blijkt uit een onvergetelijke passage waarin de jonge kunstenares aan het woord is: ‘Laat iemand tussen de zon en je ogen plaatsnemen. Kijk, tegen de zon in. Blijf kijken. Sluit vliegensvlug je ogen. Wat je ziet, is een scherpgesneden negatiefbeeld dat een vlek wordt die langzaam, onherroepelijk oplost. Open opnieuw je ogen, enzovoort. En op die warme nacht, toen ik op mijn knieën voor het scherm zat, was het dat ik besefte dat al mijn tekeningen niet anders waren geweest dan voorbereidingen hierop: een scherp afgelijnd lichaam dat wegsmelt. Dat ogenblik dat de herinnering het overneemt. En daarna de afwezigheid.’

De vrouw beseft dat zij als een vlek zal vervagen, zodra de herinnering het overneemt. Het contrast tussen licht en duisternis, waarnemen en vergeten, bestaan en verdwijnen heeft in dit werk al een belangrijke rol, zoals ook in het recente werk van Verhelst.

Een effectief, filmisch gebruik van licht en donker is consequent doorgevoerd in de laatste drie bundels. En waar Verhelst het oog van de camera scherp stelt, waar rampspoed specifiek wordt, komen de gevolgen ervan regelrecht binnen.

De filmische manier van schrijven is een middel dat Verhelst bewust inzet, gelet op de titel van de bundel die – behalve naar de benaming van de dichter voor de sneeuwluipaard – verwijst naar het meesterwerk Zabriskie Point (1970) van regisseur Michelangelo Antonioni, met een schitterende ontploffingsscène in slow motion, die Verhelst beschrijft als het begin én einde van de wereld, de chaos waaruit alles moet zijn voortgekomen en waarin we uiteindelijk zullen vergaan.

De bundel Zon opent met een serie gedichten waarin schaduwen en het donker lijken te stollen tot materie. ‘We zaten op het dak met de tongpunt aan het duister te pulken,/ beten ons zachtjes vast, likten het open, kauwden ons door het vorkbeen,/ het ravenbeksbeen, de wervels van het duister. Het duister is een dier geworden, met botten en al.’ De zon is brenger van leven maar zal ons ook verschroeien, blijkt onder meer uit de bundel 2050.

Zabriskie, tenslotte, eindigt met een gedicht waarin het laatste zonlicht wel eens letterlijk het laatste zou kunnen zijn.

In het laatste zonlicht kijken we uit over de tuin.
Onder de eiken voeren mannen en vrouwen trage

bewegingen uit alsof ze in de lucht zwemmen. In het donker
schrijft een vleermuis namen van wie, van wie

nog zouden komen, van wie onderweg zijn en wie
er niet zijn geraakt. Nevel drijft op de vijver. Straks snijden we

pioenroos, fakkellelie, ranonkel en dahlia, en vannacht
brengen we papaver mee naar huis, een hand

rond de bloemkelk als rond een vlam.

Op zichzelf zou het hier om een tuinfeest kunnen gaan. Maar in de context van wat voorafgaat aan het slotstuk van Verhelst, zijn de mensen in de tuin wellicht niet alleen tai chi aan het doen, maar zoeken ze naar houvast in een wereld die uiteenvalt. Zijn de namen die de vleermuis schrijft niet alleen van mensen die niet naar een feestje kwamen, maar van hen die een ramp niet overleefden. Deze meer zwartgallige interpretatie wordt aangewakkerd door de afbrekingen na ‘snijden we’ en ‘een hand’ die mogelijk maakt te lezen: we snijden, en dat we een hand mee naar huis nemen als een papaver.


Lees ook
Deze dichtbundel biedt een caleidoscopische blik op de toekomst

Deze dichtbundel biedt een caleidoscopische blik op de toekomst

Even lijkt alles nog in orde in het vervolg van het gedicht. Ingemaakt fruit, in rum en suiker, wordt naar de kelder gedragen. Of is men op weg naar een atoomschuilkelder?

We kijken uit over de tuin en horen stemmen in de verte.
Onder een eik neemt een vrouw een aanloop

en rent over de vijver de nevel in. Denk: vannacht
is niets onmogelijk. De volgende vrouw begint te rennen en

een man trekt zijn schoenen al uit. Een voor een.
Vuurwerk boven water. Miljarden gensters.

Hier lijken we in een droom te zijn beland. Of is dit het einde van de wereld en verkiest men een verdrinkingsdood boven verbranding? De beschrijvingen die een transformatie mogelijk maken, waarin vrouwen over water kunnen rennen, zijn van een verwrongen schoonheid, zeker wanneer de beelden helder aandoen en gelaagd blijken te zijn.

Wie bereid is Verhelst te volgen, dwars door een wereld in ontbinding, wordt beloond. Hij biedt met Zabriskie regels die uit het puin tevoorschijn komen, als de eerste bloemen die na een ramp uit de grond omhoogschieten.