De complexe liefde tussen moeder en dochter

Wat is een moeder? Een heilige of een lastpak? Iemand die om zorg vraagt of er altijd is voor haar kind? Voor de Amerikaanse schrijfster Leslie Jamison (40) geldt dat laatste. In Splinters, haar autobiografische relaas over de periode dat ze een dochter krijgt en tegelijkertijd in een scheiding belandt, schrijft ze over haar moeder: ‘Ze is de enige op wie ik nooit indruk heb hoeven maken.’ De liefde van haar moeder, zo constateert ze, ‘was geen visje waar ik mijn zeehondentrucs voor deed. Zolang ze niet doodging zou ik voor altijd oké zijn.’

Splinters, met als ondertitel ‘Een ander soort liefdesverhaal’ is echter geen ode aan het moederschap. Jamison schrijft dan wel over de onvoorwaardelijke liefde van haar moeder – die haar bijstond in de eerste maanden na de bevalling – en hoe ze zelf als moeder een grenzeloze liefde voor haar dochter koestert, toch is dit boek vooral dat ‘andersoortige liefdesverhaal’: want terwijl Jamison het moederschap omarmt, verliest ze de man en vader met wie ze dit kind wil opvoeden.

Deze man, in het boek aangeduid als ‘C.’, is een knappe, getatoeëerde, innemende schrijver met wie het leven voelt als ‘een surrealistische koortsdroom’. Jamison trouwt met hem in Las Vegas waarna een turbulente tijd volgt (‘We maakten ruzie, we maakten het goed, we maakten ruzie, we maakten het goed’). Nadat haar dochter wordt geboren gaat het echt mis: in plaats van de zorg met hem te willen delen, neigt ze meer en meer naar haar moeder en raakt ze langzamerhand van C. vervreemd: ‘Nu we samen een kind hadden, voelde ik me vreselijk alleen als ouder. Dat gold voor ons allebei.’

De relatie klapt en in een directe, onomwonden schrijfstijl analyseert Jamison vervolgens hoe dit zo heeft kunnen gebeuren. Haar diepe band met haar moeder – een universitair docent voedingsleer en ‘een voorbeeld van werkend moederschap’ – blijkt mede gevormd door de grote, afwezige vader. Deze econoom, die al tijdens het huwelijk (haar ouders scheiden pas later) vanwege werk naar de andere kant van het land verhuist waar hij talloze affaires heeft en bij wie ze als kind slechts een paar keer verblijft, is de oorzaak van haar tomeloze behoefte aan erkenning.

Als kind maar vooral als volwassen vrouw wil ze zich almaar bewijzen – zoals een zeehondje zijn trucjes doet – telkens op zoek naar avontuur, naar extreme situaties die haar het gevoel geven dat ze groots en meeslepend leeft, dat ze, kortom, ‘gezien wordt’. Het is die permanente drang om indruk te maken die haar drijft, in haar relaties, in haar schrijven en die haar in de armen drijft van de verkeerde man, type narcist of veeleisende idealist.

Het levert een raak verhaal op, met af en toe sterkte zelfinzichten maar in tegenstelling tot eerdere boeken, waaronder de bestseller The Empathy Exams (2014) waarin Jamison autobiografische passages afwisselde met journalistiek en essays, is Splinters vaak navelstaarderig en zijn de passages over lekkende borsten, babykots op kledingstukken, korte nachten en reizen met een baby naar literaire festivals wel erg talrijk. En dan zijn er nog de andere ‘foute mannen’ waar Jamison relaties mee aanknoopt. Want na de breuk met haar echtgenoot heeft ze nog twee intense, desastreuze verhoudingen met mannen die ze niet bij naam noemt maar aanduidt als ‘tumbleweed’ – een boomlange muzikant met een voorliefde voor zwerfkatten – en ‘de ex-filosoof’ – een financier en voormalig academicus die vindt dat hun gesprekken maar ‘voor vijfentachtig procent zo goed zijn als ze zouden kunnen zijn.’

Symbiotische relatie

Al even intens, op het ongezonde af, is de band die de Belgische filmmaakster Chantal Akerman (1950-2015) beschrijft in haar autobiografische werk Mijn moeder lacht (2013), dat nu in de Nederlandse vertaling is verschenen. Dit associatieve werk valt, zowel qua vorm als inhoud, nauwelijks te vergelijken met de zelfbewuste notities van Jamison.

Toch zijn er een aantal opvallende overeenkomsten: de intense liefde voor de moeder. Het drama rondom een geliefde die, zo wil het toeval, door beide schrijfsters, wordt aangeduid met ‘C.’ (in het geval van Akerman gaat het om een jongere vrouw). Het gebrek aan eigenliefde waardoor beiden in gewelddadige relaties terecht komen (Akerman is slachtoffer van fysiek geweld, Jamison moet dealen met C.’s verbale woedeuitbarstingen). En de grote noodzaak om dit alles op te willen schrijven.


Lees ook
Gepaneerde kalfslapjes in geestdodende keukens: in haar films laat Chantal Akerman zien hoe het is om vrouw te zijn

Chantal Akerman bij de opnames van ‘Jeanne Dielman, 23 Quai du Commerce, 1080 Bruxelles’

In het geval van Akerman – het boek vormt een tweeluik met de documentaire No Home Movie (2015) over de laatste maanden dat Akerman zorgt voor haar moeder Natalia, een Poolse die Auschwitz overleefde en naar België migreerde – probeert zij door te schrijven haar innerlijke chaos te stroomlijnen. ‘Ik hou het alleen uit als ik schrijf’, noteert Akerman ergens in Mijn moeder lacht. Bij haar geen analyses over het eigen gedrag of de bron van de verwrongen moeder-dochterrelatie; hier word je als lezer meegevoerd in haar eigen associatieve universum, via zinnen die soms een halve pagina beslaan, zonder interpunctie en waarbij het zelfs af en toe onduidelijk is vanuit welk perspectief ze schrijft (ze gaat naadloos over van de derde persoon naar de eerste en schakelt dan weer terug). Het resulteert in een intense leeservaring, waar de gekte soms vanaf spat, maar waarbij Akerman wel een ongefilterde toegang geeft tot haar eigen wezen, haar kern.

Daarbij laat ze, en dat is de schoonheid van dit boek, slechts heel indirect het duistere verleden van haar moeder door de zinnen heen sijpelen. Niet alleen is het vele lachen van Natalia, die ‘altijd kusjes gaf’ en lief was maar bij wie de woede af en toe onverwacht kon doorbreken, een manier van leven, of overleven, iets wat Akerman maar al te goed aanvoelt. Ook zijn er kleine opmerkingen die inzicht geven in wat Natalia in haar gesloten hart meedraagt. Zo vertelt ze aan haar dochter dat ze als tienjarige verliefd was op een neef. Iemand waar ze zo weinig mogelijk aan terugdenkt ‘anders begin ik aan alle anderen te denken. We hadden een grote familie daar in Polen, weet je, een hele grote familie’. Terloopse zinnen waarmee Akerman indirect ook weer laat zien hoe funest het voor haar is geweest, dat zwijgen van haar moeder.

Want Akerman blijkt als kind al enorm gevoelig voor al dat verborgen leed. Zo schrijft ze over Natalia na een conflict aan de telefoon: ‘Ik zeg niet tegen haar dat ik gek van haar word, ik ben er niet aan gewend om zo tegen mijn moeder te praten. Ik geloof dat ik nooit heb gehuild of geschreeuwd toen ik klein was of zelfs later. Ik wou of kon het niet en ik geloof dat het kwam door alles wat mijn moeder voor mijn komst was overkomen.’

Net als bij Jamison heeft Akerman zich als kind niet veilig kunnen hechten. Alleen ligt het in haar geval niet aan de onbereikbare vader maar is het de moeder die ervoor zorgt dat Akerman, die manisch-depressief was, in foute relaties duikt en zichzelf ziet als een slordig en slonzig kind dat in feite nooit op eigen benen is komen te staan.

Zo schrijft ze in het begin van het boek over zichzelf: ‘Het kind was als oud kind geboren en dus was het kind nooit volwassen geworden. Het bewoog zich in de wereld van de volwassenen als een oud kind, en slaagde daar slecht in. Het oude kind dacht dat als de moeder doodging het geen enkele plek meer zou hebben waar het terug kon komen.’

Over haar moeder schrijven, haar vastleggen op film, werd dan ook een manier om dichterbij te komen: een poging om als kind alsnog gezien en erkend te worden. Zo noteert ze wanneer haar moeder haar tijdens een Skype-sessie niet meteen herkent: ‘Ik dacht eigenlijk heeft ze me nooit gekend. Ik had de indruk dat ze echter was als ze me niet herkende dan als ze zoete woordjes naar me riep. Ik dacht dat is mijn echte moeder.’

De intense moeder-dochterband is daarmee fundamenteel anders dan die van Jamison met haar moeder. Want terwijl deze laatste kan rekenen op vertrouwen en ondersteuning, blijft Akerman zoekende naar een steun die ze als kind in feite zelf heeft moeten geven. Dat resulteert in een tekort dat ze zelf nooit zal kunnen opvullen. Een van de mooiste zinnen, waarin eigenlijk alles wordt samengevat, komt langs aan het einde van het boek wanneer Akerman haar moeder meeneemt naar een van haar films. Na afloop zegt Natalia: ‘Mijn dochters hebben dat allemaal. Ik heb niks gehad behalve de kampen.’

Het is voor het eerst dat haar moeder zoiets zegt en Akerman schrijft vervolgens: ‘Ik dacht het is niet eerlijk, ze heeft een leven voor de kampen en een leven na de kampen gehad, ze heeft soms zelfs plezier gehad en daarna heeft ze ons gekregen, ons haar twee dochters en ik geloof dat ze zich goed voelde bij mijn vader, die rustig was.’

Eenvoudige zinnen die raken, meer dan de doorwrochte zelfanalyses van Jamison. Wetende dat Akerman een jaar na het overlijden van haar moeder zelf een einde aan haar leven zou maken, maakt het lezen van dit werk extra pijnlijk: ‘Het kind, dat is zij, dat ben ik’, schrijft Akerman. ‘En nu ben ik oud, ik word zestig. En zelfs ouder. En ik ben nog steeds op hetzelfde punt. Ik heb geen kinderen. Een oud kind krijgt geen kinderen. Wat zal me erna aan het leven binden.’

Praten over zelfdoding kan gratis, anoniem en 24/7 bij de landelijke hulplijn 113 Zelfmoordpreventie. Telefoon: 0800-0113. Of chat op www.113.nl