Op 6 juni zijn er weer Europese verkiezingen en het lijkt erop dat de opkomst opnieuw gaat stijgen: volgens peilingen wil zo’n 68 procent van de Europese stemgerechtigden gaan stemmen. Dat zou de tweede stijging op een rij zijn: vorige keer, in 2019, steeg de opkomst maar liefst met 19 procent. Toen ging zo’n 51 procent naar de stembus. Daarvoor, vanaf de eerste keer in 1979 tot 2014, daalde de opkomst juist elke vijf jaar gestaag.
Als iemand blij zou zijn geweest met zo’n stijging, was het Mathieu Segers geweest. Segers was tot zijn dood in december 2023 hoogleraar Europese geschiedenis in Maastricht en vermaard in binnen- en buitenland.
Zijn invloed reikte tot ver buiten de academische wereld en de Haagse adviesorganen waarin hij de laatste jaren zitting had. Zo presenteerde hij (met anderen) de populaire podcast Café Europa, organiseerde hij Europaconferenties in Maastricht en wist hij zelfs het Europese lijsttrekkersdebat voor de verkiezingen daarheen te halen. Daarnaast schreef hij boeken, columns en essays over de Europese politiek voor een breder publiek.
Voor Segers, die van het verbeteren en verdiepen van de kennis over de Europese integratie zijn levenswerk maakte, zou het een opsteker zijn geweest om te zien hoe er in Nederland, waar Europa decennialang krampachtig als ‘een markt en meer niet’ (en vooral niets politieks) is beschouwd, de laatste tijd aan de lopende band Europa-seminars en -debatten worden gehouden.
Hoe werkt de EU?
Europa wordt steeds meer omringd door assertieve en soms agressieve machten, die het keihard beconcurreren of zelfs bedreigen. Lidstaten moeten hier samen op reageren, want alleen maken ze weinig kans. Zo komen er steeds belangrijker onderwerpen op de Brusselse agenda die vroeger puur nationaal waren: defensie, veiligheid, klimaat, gezondheid. Dat interesseert burgers meer dan onderhandelingen over visquota of chemische richtlijnen waar Brussel altijd in gespecialiseerd leek.
Nu zelfs extreem-rechtse partijen niet meer uit de EU willen maar in de Europese politiek stappen om de EU van binnenuit aan te pakken, spitsen veel burgers eindelijk hun oren: voorheen vonden ze Brussel bureaucratisch en saai, nu gebeuren daar interessante dingen. Ze willen daarom, eindelijk, informatie over hoe de EU ‘werkt’. Ministeries, leesclubs, waterschappen, ngo’s, denktanks, bedrijven en universiteiten houden, nu het verkiezingstijd is, debatten en infosessies over Europa. Burgers hebben fundamentele vragen: hoe moet het met Hongarije, wat doet de oorlog in Oekraïne met de EU, komen er meer uitbreidingen?
Als Mathieu Segers aan die debatten had deelgenomen, zou hij hebben uitgelegd dat Europa altijd al politiek was, maar dat de nuchtere Hollanders dat nooit wilden erkennen. Het argument dat de populisten nu gebruiken, dat „we terug moeten naar de Economische Gemeenschap van de jaren vijftig”, zou hij met gemak (en plezier) hebben weerlegd – je kunt niet terug in de tijd, de wereld vereist op dit moment een heel ander Europa.
Toch kan iedereen zijn voordeel blijven doen met zijn inzichten. Zo zijn De Europese dagboeken van Max Kohnstamm die Segers heeft geredigeerd – over de begindagen van de Europese integratie gezien door de ogen van de hoogste Nederlander die erbij betrokken was – nog steeds verkrijgbaar. Ook bestaat er een geactualiseerde editie van Segers’ boek Reis naar het continent, waarin hij de merkwaardige houding van Nederland in de EU beschrijft en verklaart: een land dat overal aan meedoet en in het hart van de Europese integratie zit, maar zich tegelijkertijd vaak als sceptische buitenstaander opstelt. Ministers en de premier spreken amper over hun groeiende rol in Brussel en de besluiten die ze daar nemen. Scholen onderwijzen amper over Europese integratie, ook al klagen velen dat de EU zo machtig is en dat de meeste (kader-)wetgeving daar vandaan komt.
Door die liefdeloze houding staat het land dat zo vervlochten is met het continent en van de EU profiteert als weinig anderen, er vaak juist met de rug naartoe – met de blik naar ‘Atlantis’, ofwel naar Engeland en Amerika. Weinigen hebben die attitude beter ontleed dan Segers.
Boek voor de fijnproever
Voor de fijnproever is er ook een diep, meer wetenschappelijk (maar zeer leesbaar) Europaboek, dat verscheen rond de tijd dat hij overleed: The Origins of European Integration. The Pre-History of Today’s European Union. 1937-1951. Hierin beschrijft hij de totstandkoming van de Europese integratie. Velen denken dat dit de reactie was op de Tweede Wereldoorlog: ‘nooit meer oorlog’. Maar Segers, die onder meer onderzoek deed aan Harvard, laat zien dat het niet zo simpel was. Al in de jaren twintig en dertig, voor de Tweede Wereldoorlog dus, maakten mensen allerlei grandioze plannen voor de ‘toekomst van Europa’ – een frase die wij nu weer vaak uit de kast halen. Die plannen concurreerden hevig met elkaar. Segers noemt het een ‘battle of the blueprints’. Over dat gevecht tussen grote ideeën en plannen gaat dit boek.
Zo wilden de Amerikanen en Britten een International Trade Organization oprichten met landen op het Europese continent. Nederland had daar oren naar, maar anderen minder. In de mist die de bestemming van het continent op dat moment omringde, koesterden ook de sociaal-democraten, invloedrijke christelijk-kerkelijke organisaties en andere groeperingen enorme ambities om Europa op totaal nieuwe leest te schoeien, zowel bestuurlijk als intellectueel.
Segers was duidelijk onder de indruk van zoveel intellectuele verbeelding en bedrijvigheid, en merkt op dat dit nogal ‘een contrast is met de intellectuele armoe nu’. Tegelijkertijd beschrijft hij met enige opluchting dat de Europese neiging tot compromissen – ‘liberalisme èn socialisme, Verlichting èn Romantiek’ – haaks stond op de meer abstracte, ‘Atlantische verbeelding van een betere wereld’. De Europese aanpak van kleine stapjes prevaleerde uiteindelijk. De oorlog en de totale instorting van de Europese orde temperden ieders plannen. Europa wilde geen grootse plannen of -ismes meer, maar wederopbouw en rust. Het feit dat er bovendien een ‘common enemy’ kwam, het totalitaire communisme, zorgde dat Europese plannenmakers elkaar niet beconcurreerden en kapotmaakten, maar de handen toch maar ineen sloegen en akkoordjes sloten. Iedereen werd wat minder fel, dat was het effect. Zo trokken paus Pius XII en de Amerikaanse president Truman samen van leer tegen het communisme. Ze begroeven hun meningsverschillen en bepleitten samen een spoedige wederopbouw van West-Duitsland en verregaande samenwerking tussen West-Europese staten onder de (militaire) Pax Americana.
Dit was het moment waarop Europese politici en bestuurders met grote sociale netwerken in Amerika (waar sommigen van hen de oorlog hadden doorgebracht), zoals de Fransman Jean Monnet, hun kans grepen en aan de slag gingen met hun eigen, pragmatische aanpak van ‘kleine stapjes, per sector, van functionele en toch supranationale integratie van Europese samenlevingen en economieën’. Monnet, die tijdens het interbellum secretaris-generaal van de Volkenbond (voorloper van de Verenigde Naties) was geweest, werd na de oorlog verantwoordelijk voor de wederopbouw van de Franse economie. Een van de vele ‘kleine stapjes’ was Monnets geniale idee om de Franse en Duitse kolen- en staalindustrie onder Europees gezag te brengen, zodat deze landen geen oorlog meer konden voeren.
Eind jaren veertig, begin jaren vijftig werden er honderden Europese clubjes, verbonden, unies en associaties opgericht. Iedereen ging aan de slag, als bedrijvige mieren. Segers noemt het de ‘Republiek van de Planning’. Sommige van die samenwerkingsverbanden hadden succes en bestaan nog steeds, andere mislukten en verdwenen. De fusie van enkele ervan (waaronder de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal) werd, tegen veler verwachting in, de basis van de huidige EU. Dit was enkel mogelijk omdat de protagonisten van buiten het continent – de Amerikanen en de Britten – de hoop hadden opgegeven op een transatlantische handelsunie en hun grootse plan niet meer pushten. ‘Dit was het moment’, schrijft Segers, ‘waarop „Atlantis”, de ingebeelde notie van een Atlantische Gemeenschap, werd getorpedeerd en blokvorming binnen westelijk Europa duidelijk politieke prioriteit kreeg in Amerikaans buitenlands beleid.’
Het proces dat toen begon, Europese integratie via kleine pragmatische stapjes, gaat nog altijd voort. Het is verbazend flexibel en non-ideologisch en past zich steeds aan de nieuwe tijden aan, zoals nu weer door de instorting van het multilaterale regelsysteem waar de EU jarenlang zo wel bij voer, en door de terugkeer van keiharde rauwe machtspolitiek. Grote ideeën, kun je concluderen, hebben in Europa eigenlijk nooit gewerkt. Toen niet, en nu nog steeds niet. Er zijn maar weinigen die dat in Nederland beter hebben beschreven dan Mathieu Segers.