Je ziet ze steeds vaker in langere jassen, vooral in het duurdere segment: de rits die van twee kanten open kan. Deze krant schreef erover op de achterkant van de wetenschapsbijlage (6 april). Waartoe dient die dubbele rits, was de vraag.
De rits geeft de drager meer ruimte en comfort rond het middel, was het antwoord. Als je de rits van onderen een eindje opent, kun je makkelijker zitten (bijvoorbeeld in een lage autostoel), sporten (zoals mountainbiken), en iets uit je broekzak pakken zonder je hele jas te hoeven openen. Bijkomende toepassing voor de heren: met zo’n jas kun je makkelijker plassen.
Prompt kreeg de krant daarop een ingezonden brief van Paul Stolker uit Enschede. „IBRO is de naam van deze rits. In Beide Richtingen Ontsluitbaar”, schreef hij. „De uitvinder is Gerard Herman Kayser (1891-1941), eigenaar van de Lonneker Vakkleding. Hij produceerde en confectioneerde beroepskleding. Voor de overall van de heren was de deelbare rits een fraaie uitvinding, om handig en vlug staand te kunnen plassen zonder je verder uit te kleden.”
Stolker weet dit zo goed omdat Gerard Kayser de vader was van zijn schoonmoeder Ria (1926). „Zij weet zich nog goed te herinneren hoe haar vader uren- en avondenlang zat te vijlen en te schaven aan de kleine onderdeeltjes, ter perfectionering van de rits.”
Het idee van de rits zelf gaat terug tot de 19de eeuw. De Amerikaan Whitcomb Judson ontwierp een ‘universele sluiter’ met haakjes en oogjes die je met een glijder kon sluiten en openen. Hij bouwde er een fabriek omheen, in 1891, maar die werd pas een kwarteeuw later echt succesvol toen zijn hoofdontwerper, de Zweed Gideon Sundbäck, de rits bedacht zoals we die nu kennen. Die heette eerst de clasp-locker (‘grijpsluiter’), verwijzend naar de twee rijen tandjes die in elkaar grijpen, maar werd later bekend als zipper, een naam die de klank nabootst van het openen en sluiten: zzzzip.
Naar toilet met overall nog aan
Krap vijftien jaar later, in 1937, stond Gerard Kayser in het Twentse Lonneker letterlijk te schaven aan zijn vinding. Vol vuur vertelt zijn dochter Ria het verhaal aan de telefoon. „Ik weet het nog goed. Ik was een jaar of tien, elf. Eindeloos was mijn vader in de weer met een nagelvijltje, steeds maar weer bezig om die rits te verbeteren. Altijd staand, in de keuken. Hij had iets bedacht waardoor de heren veel vlotter naar het toilet konden, met hun overall nog aan.”
De rits op zichzelf bestond dus al wel, maar Kayser bedacht en perfectioneerde het systeem waarmee je kleding ook van onderen kunt openen. Dat is niet zo simpel, als je erover nadenkt. De onderste glijder moet bijvoorbeeld andersom worden gemonteerd: niet kop-staart met de bovenste, maar staart-staart.
De beide ritshelften moeten ook helemaal uit elkaar kunnen, misschien niet zozeer bij overalls maar wel bij jassen, dus je moet de onderkant van de ene tandenrij ook weer in een handomdraai in twéé glijders tegelijk kunnen schuiven. In de onderste glijder dus eigenlijk vanaf de verkeerde kant.
„Mijn vader heeft er octrooi op aangevraagd, en gekregen”, vertelt dochter Ria. „Dat heeft hij verkocht aan een grotere firma, omdat hij zelf die rits niet fabriceren kon. Maar in de oorlog is het octrooi vervallen. In een oorlog mogen ze blijkbaar alles van je afnemen. Iederéén ging die ritsen toen maken.”
Haar vader maakte dat niet meer mee: die overleed al in 1941. Maar zijn ideeën leven nog voort. Bijvoorbeeld in kleding die in grootte verstelbaar is: die gaat terug op Kaysers zelfontworpen Al-Pas-overall (Altijd Passend).
En natuurlijk in de IBRO-rits. Wereldwijd niet meer weg te denken uit het betere jassensegment.