Hoe J.L. Austin van oorlogsheld een invloedrijk filosoof werd

Filosofie was in de twintigste eeuw een diep verdeeld vak. Terwijl in de vakwetenschappen onderzoekers elkaars bevindingen deelden en aanvulden, waren in de filosofie twee stromingen zo verschillend dat ze niet eens met elkaar in gesprek wilden gaan. Aan de ene kant de continentale filosofie, met als dominante persoonlijkheid Heidegger voor wie filosofie uitging van verwondering. Aan de andere kant analytische filosofie, niet gebonden aan tijd en plaats, op zoek naar de waarheid met behulp van logica, wiskunde en wetenschap.

Beide stromingen besteedden veel aandacht aan taal, maar waar bij Heidegger taal ‘het huis van het zijn’ was en poëzie dingen kan onthullen, daar meende analytische filosofen dat door taal te bestuderen filosofische problemen konden worden opgelost. In Oxford werd dit na de Tweede Wereldoorlog de standaard manier van filosoferen. Onlosmakelijk hieraan verbonden is de naam van J. L. Austin (1911-1960). Zijn invloed op de analytische filosofie is moeilijk te overschatten. Hoewel hij al in 1960 overleed, gingen tot in de jaren negentig van de vorige eeuw gesprekken aan de ‘high table’ van Oxford colleges nog over hem.

Traditionele taalfilosofie hield zich vooral bezig met feitelijke beweringen over de werkelijkheid, zoals in de wetenschap. Austin wees erop dat in het dagelijks leven taal dient om dingen te dóen, zoals beloven, trouwen, voorspellen. Over dergelijke ‘taaldaden’ ontwikkelde hij een theorie die heeft geleid tot de toevoeging van de pragmatiek, de leer van taalhandelingen, aan de linguïstiek.

Dat werd ook de basis van wat bekend werd als ‘filosofie van de gewone taal’. Austin meende dat de dagelijkse taal een schat aan inzichten bevatte die het product van eeuwen intellectuele evolutie waren. Daarom diende je bij de aanpak van een filosofisch probleem eerst het woordenboek te raadplegen om na te gaan hoe de woorden waarin het probleem was geformuleerd werden gebruikt.

In het uitpluizen van subtiele betekenisnuances ging hij vervolgens heel ver, zó ver dat het ook onder medestanders weerstand opriep. ‘Die man weet nog verschil aan te brengen tussen „genoeg” en „voldoende”,’ riep Elizabeth Anscombe uit, een getalenteerde filosofe die samen met haar vriendinnen Iris Murdoch en Philippa Foot de opmars van vrouwen in de filosofie vertegenwoordigde. Austin en Anscombe hadden een hekel aan elkaar.

Weinig vrienden

Maar wie was Austin eigenlijk? Op die vraag heeft Rowe in zijn uitmuntende biografie antwoord gegeven. Het boek geeft een degelijk, boeiend beeld van dit filosofenleven en levert ook een verrassend inzicht op: J. L. Austin was eerst en vooral een oorlogsheld en dan pas filosoof.

De jonge Austin groeide op in een middenklasse gezin in St. Andrews, Schotland, dat zich nog net een Franse gouvernante kon veroorloven en de kinderen naar een dure kostschool kon sturen. Hij won alle academische prijzen die er te winnen waren. Mede daardoor bleef hij een autonoom individu en immuun voor intimidatie van ouderejaars. Hij stond erop ‘Austin’ te worden genoemd, waarmee hij distantie creëerde, wat hij prettig vond. Hij ontwikkelde slechts een enkele vriendschap, wat de rest van zijn leven zo zou blijven.

Eenmaal student in Oxford bleef Austin een loner, al vond hij wel een vriend in Isaiah Berlin, met wie hij ook samen college gaf. Berlin heeft beschreven hoe dat eraan toeging. Nadat hij een stelling had uitgesproken, en herhaald, zei Austin langzaam: „Me dunkt dat het complete onzin is wat je zegt.” Berlin besefte, schreef hij, dat dit geen intellectueel spelletje zou worden maar een duel op leven of dood: „Mijn dood, bedoel ik.”

Het bekritiseren van andere posities zou Austin zijn leven lang goed afgaan, maar hij zocht nog naar een eigen stem. In de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog leerde Austin Jean Coutts kennen, met wie hij trouwde en een gelukkig huwelijk had. Uitgerekend in deze romantische episode in zijn leven brak de Tweede Wereldoorlog uit en werd Austin opgeroepen voor het leger.

Marsmannetjes

Austin werd één van de belangrijkste inlichtingenofficieren van het Britse leger. Hij begon bij MI14, dat tot taak had het Duitse leger in alle facetten in kaart te brengen. Tevergeefs waarschuwde hij voor de troepenversterkingen die Rommel kreeg in Noord-Afrika. Toen Montgomery dit rechtzette in de slag bij El Alamein, was Austin al bevorderd tot kapitein en hoofd van een afdeling die de invasie in Normandië moest voorbereiden. De groep die de geuzennaam ‘Marsmannetjes’ voerde werd onder zijn leiding steeds groter en invloedrijker.

Eén van zijn grootste successen was het opsporen van de werkplaatsen en lanceerinstallaties van de nieuwe V1 en V2 raketten van de Duitsers. Maar alles stond in het teken van D-Day. Austins team vervaardigde een handboek voor soldaten, Invade Mecum. Het boek bevatte uitputtende informatie over de fysieke omgeving in Normandië, zoals bruggen en verharde wegen, munitieopslagplaatsen van de Duitsers, hun vuurkracht en zelfs hun namen. Dankzij Austins informatie is het aantal doden aanzienlijk beperkt gebleven.

Moeilijk karakter

Dat hij niet meer erkenning heeft gekregen, lag voor een deel aan Austins karakter. Hij was geen netwerker en zei wat hij vond. Na de oorlog keerde hij met zijn gezin terug naar Oxford, geharnast door zijn oorlogservaringen en met nog meer zelfvertrouwen. Door de oorlog kreeg Oxford andere studenten dan normaal. Geen kostschooljongens die leerden drinken, maar oudere, gemotiveerde studenten. Hierdoor zou vooral de filosofie een ongekende bloei doormaken. Austin was hierin de drijvende kracht, niet zozeer door zijn publicaties, maar door zijn organisatietalent.

Net als in de oorlog mobiliseerde hij jonge filosofen om zich heen, die iedere zaterdagochtend bijeenkwamen. Hieruit kwam de Oxford-filosofie van de ‘gewone taal’ voort. Bezoekers uit Amerika raakten onder de indruk van zijn persoonlijkheid. Dit leidde ertoe dat hij werd uitgenodigd om in 1955 de William James-lezingen aan de Harvard Universiteit te geven, die onder de titel How to do things with words (1960) zijn belangrijkste bijdrage aan de filosofie zouden worden.

In de VS voelde hij zich thuis en stond hij open voor ideeën die tegen zijn filosofie ingingen. Zo had hij vruchtbare gesprekken met de linguïst Noam Chomsky, die een geheel andere kijk op taal had.

Vlak voor Kerst 1959 werd een pijn in zijn borst zo erg dat hij vroeg om röntgenfoto’s. Die lieten een vergevorderd stadium van longkanker zien. Zijn vrouw werd ingelicht. Ze vertelde het hem niet en verbood hun kinderen hem te zien. Hij ging zo hard achteruit dat hij vroeg om ziekenhuisopname. Toen bekende zij dat hij nog maar een paar dagen te leven had. Austin werd woedend, regelde zijn begrafenis, draaide zich om in bed met zijn gezicht naar de muur en stierf.

Deze fascinerende biografie onthult hoezeer in Austins leven de filosofie in de twintigste eeuw wordt weerspiegeld. De tegenstelling tussen analytische en continentale filosofie was voor hem niet alleen een intellectueel steekspel, maar een verschil in levenshouding, geworteld in zijn oorlogservaringen.