Schrijver Mahmoud Jouda vluchtte uit Gaza: ‘De pijn is te groot, deze oorlog is te gruwelijk’

Context is tegenwoordig een beladen begrip. Het plaatsen van ‘context’ bij de aanval van Hamas tegen Israël op 7 oktober, kan makkelijk worden weggezet als het ‘vergoelijken van terrorisme’. De Israëlische regering en haar bondgenoten zien het verwoestende bombardement van Gaza primair als reactie op deze Hamasaanval. Critici wijzen juist op de lange geschiedenis van onderdrukking van en geweld tegen Palestijnen.

Die context is lang en allicht ingewikkeld, maar voor een heel concreet en actueel deel daarvan kan het Nederlands publiek terecht bij de roman Een tuin voor verloren benen van de Palestijnse psycholoog en schrijver Mahmoud Jouda. De roman uit 2020 verscheen deze week in Nederlandse vertaling.

In het boek staat de zogeheten ‘Grote Mars van de Terugkeer’ centraal. Dit waren wekelijkse demonstraties in de Gaza-strook bij het afscheidingshek met Israël in 2018 en 2019. Palestijnen demonstreerden tegen de blokkade van de Gazastrook, en om het recht op terugkeer op te eisen naar de dorpen waaruit hun voorouders rond de stichting van de staat Israël in 1948 waren verdreven.

Israël positioneerde tijdens de demonstraties scherpschutters langs de grens, met de opdracht te schieten op demonstranten die het hek naderden, aldus de Israëlische mensenrechtenorganisatie Btselem. Gedurende anderhalf jaar werden meer dan 200 Palestijnen gedood en vele duizenden raakten gewond. Het overgrote deel van de slachtoffers waren ongewapende burgers die geen bedreiging voor de soldaten vormden, schrijft Btselem. De VN schreef in rapporten dat Israël met het geweld tegen demonstranten internationaal recht schond en mogelijk misdaden tegen de menselijkheid beging. Meer dan duizend Palestijnen hadden schotwonden in hun ledematen, een deel daarvan moest worden geamputeerd.


Lees ook
deze recensie

Protesten in Gaza in 2019.

Jouda komt uit Gaza-Stad. Twee maanden geleden vluchtte hij weg uit Gaza naar Egypte. Hij verblijft met zijn vrouw en twee jonge kinderen in een appartement in de woonwijk Nasser City, een klein half uur met de metro vanaf het centrum van Cairo. Hij stelt voor af te spreken in een café bij hem om de hoek. Maar zodra we besteld hebben gaat het volume van de televisie op het terras omhoog voor een voetbalwedstrijd. Ik kan hem niet meer verstaan. Bij hem thuis, op een bank voor een oude televisie in een verder lege woonkamer, zetten we het gesprek voort.

De tijdens de demonstraties verminkt geraakte Palestijnen staan centraal in de roman van Jouda. „Ik had het gevoel dat de hele stad op krukken liep”, vertelt hij. „Het was mijn plicht te schrijven over de slachtoffers en het lijden.”

Een tuin voor verloren benen is opgebouwd uit gesprekken met slachtoffers over vragen zoals waarom ze demonstreerden, hoe ze gewond zijn geraakt en wat voor effect de verminking op hun levens had. Het boek is geschreven vanuit de eerste persoon, een alter ego van Jouda die de verhalen verzamelt en optekent. De personen en hun verhalen die voorbij komen in het boek zijn gebaseerd op de werkelijkheid, zegt Jouda. Hij heeft voor de romanvorm gekozen om de verhalen middels een plot met elkaar te verbinden. Ook wilde hij zichzelf de vrijheid geven namen en tijdlijnen te veranderen. De gesprekken met verminkten worden afgewisseld met reflecties van de schrijver zelf en een terugkerende droom over een tuin waar de geamputeerde ledematen worden begraven.

Een roman bood de mogelijkheid de persoonlijke verhalen achter de demonstraties en verminkingen te vertellen. Jouda wilde in de eerste plaats het lijden vastleggen, vertelt hij, „zodat het niet verloren gaat.”

Het boek begint met Ibrahim. Hij is in zijn kruis is geschoten, raakt niet meer opgewonden van zwemmende meisjes in de zee, voelt zich geen ‘man’ meer, en doet een poging tot zelfmoord. Een andere verminkte, Samih, breekt zijn verloving af omdat hij niet wil dat zijn geliefde bij hem blijft uit medelijden, en hij haar een beter leven gunt. Bij een volgende wordt de verloving juist door de andere partij afgebroken. „Ga maar naar het prikkeldraad om daar te sterven, wat moet ik met je nu je nog maar één been hebt”, krijgt hij te horen.

Jouda laat weinig aan de verbeelding over. Bloed, gapende schotwonden en afgerukte ledematen gutsen van de pagina’s. Maar daarnaast geeft het boek een waardevolle inkijk in hoe het leven in Gaza onder de blokkade eruit ziet. Er is maar een paar uur stroom per dag, er bestaat een gebrek aan basale voorzieningen en goederen, van schoon drinkwater tot aan bouwmaterialen en medische voorzieningen, zoals krukken, kunstbenen en gekoelde moratoria.

De blokkade werkt ‘verstikkend’. De verminkten die de ik-persoon bezoekt zijn veelal jongeren, afkomstig uit wijken waar de werkloosheid hoog is, en het bestaan uitzichtloos. Hassan, de beste vriend van de ik-persoon, zegt: „Ons leven was één monotone herhaling, die sommigen tot zelfmoord of een verslaving aan verdovende middelen dreef, in de hoop dat er daarmee iets zou veranderen. We waren ons er niet van bewust dat we leefden.”

Jouda is geboren in 1985 en heeft daarmee de Tweede Intifida (opstand), de machtsovername van Hamas in de Gazastrook, de daaropvolgende blokkade en de oorlogen van 2009, 2012, 2014 en 2021 meegemaakt. „Vanaf de blokkade werd het leven slechter in Gaza. Reizen was niet meer toegestaan, de beschikbaarheid van eten en drinken werd beperkter”, zegt hij.

Tijdens de Israëlische bombardementen in 2014 werkte Jouda als psycholoog in scholen en schuilplaatsen. Tijdens de huidige oorlog kon hij dat niet opbrengen. „De pijn is te groot, deze oorlog is te gruwelijk”, zegt hij. Kort na 7 oktober vluchtte Jouda met zijn vrouw en twee jonge kinderen weg uit Gaza-stad, richting Rafah in het zuiden. Hij kon daar intrekken bij familie. Zijn huis in Gaza is verwoest. Jouda laat foto’s van een ingestort gebouw zien op zijn telefoon. In maart vluchtten ze verder, naar Egypte.

Wat gaf de doorslag te vertrekken?

„Er was geen drinkwater, geen eten, geen elektriciteit. We dronken vies water uit de kraan, en zelfs dat was schaars. Rafah is klein, voor de oorlog telde de stad 370.000 inwoners, nu zijn dat er 1,4 miljoen. De stad staat vol tenten en is overstroomd met rioolwater. Ons huis in Rafah werd ook geraakt door een raket. We hadden geen plek meer om te verblijven. Het leven in een tent is erg zwaar. Kinderen krijgen ziektes, er zijn geen medicijnen, geen ziekenhuizen. We hadden geen andere optie dan naar Cairo te gaan en te wachten tot de oorlog voorbij is en we terug kunnen.”

Willen jullie in Egypte blijven?

„Nee. Israël wil de inwoners van Gaza verplaatsten. Maar het is ons land, we kunnen het niet achterlaten. We zullen onze huizen herbouwen en een nieuw leven opbouwen. We houden heel veel van Gaza. Mijn hele leven is daar.”

Hoe spreek je met je kinderen over wat er is gebeurd?

„We kunnen niet liegen tegen onze kinderen. We leggen uit dat Israël ons land heeft bezet en oorlog tegen ons voert. Ze moeten begrijpen hoe het echt zit. Als wij dat niet uitleggen, legt iemand anders het verkeerd uit. Mijn familie legde het mij uit toen ik kind was, en nu doe ik hetzelfde. Zelfs nu we hier in Cairo zijn, maakt het geluid van vliegtuigen hen bang. Ze denken nog steeds dat het Israëlische vliegtuigen zijn die ons komen bombarderen.”

Is het niet deprimerend dat vrijwel alle Palestijnse literatuur over bezetting, onderdrukking en oorlog gaat?

„Dat is een heel belangrijk punt. De bezetting beperkt ons in ons schrijven. Als een romanschrijver zou ik moeten schrijven over liefde, het goede, het mooie, maar door het optreden van Israël moet ik schrijven over oorlog, lijden en dood. Dat wil ik niet. Ik zou willen dat dit boek niet bestond. Ik zou iets willen schrijven dat mensen blij maakt. Dat er een prachtig leven is in Gaza. Gaza ís ook prachtig. Maar daar kan ik nu niet over schrijven.”

Waarom koos je voor het beeld van ‘een tuin voor verloren benen’?

„De roman is gebaseerd op het idee dat alle geamputeerde benen niet verloren mogen gaan. Ik stelde me voor dat alle ledematen, hoofden en andere lichaamsdelen, zouden worden begraven op de grens, om daarboven bloemen en bomen te planten. Een hele tuin vol bomen, met onder elke boom een ledemaat.”