Weerzinwekkende én verslavende getuigenissen uit Gaza van de gevluchte schrijver Mahmoud Jouda

‘Ze was door haar hoofd geschoten.’ Het zijn vaak korte zinnen, het equivalent van een vingerknip, waarin personages van Mahmoud Jouda’s Een tuin voor verloren benen plots hun leven of een ledemaat verliezen door Israëlische scherpschutters.

In de roman volgen we de schrijver, die de verhalen van kreupele Gazanen aanhoort, soms onverwachts en soms gepland door zijn vriend Hassan. De gebeurtenissen spelen zich af in de jaren 2018 en 2019, toen Gazanen iedere vrijdag naar het afscheidingshek van Israël liepen om hun terugkeer naar historisch Palestina te eisen. De wekelijkse demonstraties stonden bekend als de Mars van de Terugkeer. Die protesten hadden in het begin een relatief spontaan karakter: er waren geen vlaggen van Hamas of Islamitische Jihad; er werd vooral vreedzaam gedemonstreerd door alle generaties. De meesten kwamen uit wanhoop, vanwege de uitzichtloze situatie en de kleine kans op een baan in Gaza. Maar er waren ook mensen als Jouda, die kwamen om te kijken en zich dan geroepen voelden om dichter naar het hek te lopen.


Lees ook
dit interview

Schrijver Mahmoud Jouda is gevlucht uit Gaza.

Het Israëlische leger zag de aanloop als bedreiging. Sluipschutters beschoten de demonstranten met dumdumkogels, die in stukjes breken bij de botsing met het lichaam en zo grote schade aanrichten. ‘Het gat waar de kogel naar binnen was gekomen was nauwelijks te zien, maar het gat waar hij weer uit kwam was zo groot als een vuist’, schrijft Jouda. In de twee jaren kwamen 214 Gazanen om bij het grenshek, en ongeveer 8.000 mensen werden geraakt door scherpe munitie. Velen verloren ledematen, vooral benen.

Hassan spoort zijn vriend aan om de verhalen aan te horen en de ervaring van de slachtoffers zo dicht mogelijk te naderen: hij is ervan overtuigd dat Jouda de verhalen zal opschrijven. Jouda benadrukt dat hij een goede schrijver is, soms uit zichzelf en soms bij monde van een ander – misschien om zo de vraag te beantwoorden waarom uitgerekend hij deze verhalen moet vastleggen. Hij is in elk geval nergens voor teruggedeinsd: de weerzinwekkende getuigenissen beklijven op een verslavende manier. Iedere keer wil je het boek wegleggen, wegkijken van het geweld, maar Jouda slaagt erin je het gevoel te geven dat je niet anders kunt dan blijven kijken.

Jouda maakt er vooral een kunst van om personages bijna terloops te introduceren en te verminken, in vaak koelbloedig proza. Bijfiguren liggen plots op brancards of rollen van een heuvel. Een kogel zie je zelden aankomen, maar wanneer die eenmaal het vlees binnendringt, verandert het leven van het slachtoffer en zijn naasten voor altijd. Wanneer een jongen in zijn hoofd geschoten wordt en in coma raakt, vertrekt zijn vader uit wanhoop naar de demonstraties, waar hij zijn been verliest zodra hij de bus uitstapt. ‘En nu zit ik thuis en ga ik zwijgend door het leven’, zegt hij tegen Jouda. ‘Ik moet nog steeds aan de soldaat vragen waarom hij ons leven zo stil heeft gemaakt.’

Een fascinerend en raadselachtig aspect van de roman is dat Jouda het Israëlische leger bijna altijd laat belichamen door mooie blonde soldaten, wier gulle rondingen hij zonder uitzondering beschrijft. Er zit veel lust in de roman, de onderdrukker oefent grote aantrekkingskracht uit op de slachtoffers – aantrekking die de Israëlische soldaat afkapt met een kogel. Soms in het kruis, zoals bij een Gazaan die uit woede naar het hek ging en een sluipschutter uitschold die zojuist een jongen had vermoord. ‘Ze had enorme billen’, vertelt hij Jouda. ‘Scheldend stak ze haar middelvinger naar me op en ik liet me op mijn beurt achterovervallen en legde mijn hand op mijn geslachtsorgaan. Op dat moment schoot ze.’ Het thema van castratie, dat ook in de Palestijnse klassieker Mannen in de zon van Ghassan Kanafani een grote rol speelt, krijgt zo bij Jouda een nieuwe laag. De onderdrukker als femme fatale, die de Gazaan met haar lichaam in de val lokt en vernedert.

Maar het merendeel van de roman richt zich op hoe de levens van de verminkten verder gaan. Over hun verloren liefdes, depressies, hun zoektochten naar een been om fatsoenlijk te begraven. En over woede. Om het gestolen land, de stilte van de internationale gemeenschap, de verstoting uit de Gazaanse maatschappij, en om hoe Hamas de vreedzame marsen kaapte en duizenden burgers naar het hek stuurde. Jouda is geen revolutionair die de demonstranten als dapper en heldhaftig neerzet. Dapper waren ze, maar ‘het is wel de dapperheid van mensen die niets meer te verliezen hebben, het heldendom van de wanhopigen. Een misplaatst heldendom.’

Een tuin voor verloren benen is een getuigenis van een recente geschiedenis die Jouda probeert voor de vergetelheid te behoeden. In de roman droomt hij van een tuin voor verloren benen vlakbij het hek, een begraafplaats voor alle verweesde ledematen. Een plek waar ze eindelijk rust kunnen vinden. Zolang ze die niet vinden, zullen ze Jouda blijven achtervolgen, en de lezer.