De kraaien konden niks met het kadaver van de dwergvinvis op Rottumerplaat

Vandaag rest er niets dan een skelet, in deze duinpan op Rottumerplaat. Een skelet en een frisgroene vegetatie die duidt op een rijke bron van voedingsstoffen. Die bron is het lichaam van deze dwergvinvis, een jong mannetje van krap vijf meter lang. In november 2020 spoelde hij dood aan op dit onbewoonde Waddeneiland ten oosten van Schiermonnikoog.

Rijkswaterstaat besloot het kadaver niet te bergen, zoals gebruikelijk is, maar het te verplaatsen naar het duin. Daar mocht het ongestoord ontbinden. Hoe snel zou dat gaan? Welke dieren zouden erop afkomen, welke planten zouden er floreren? Kortom, wat zou dit kadaver betekenen voor de biodiversiteit?

Dat wilde Rijkswaterstaat – verantwoordelijk voor het veilig en netjes houden van de kust – graag weten, om mogelijk vaker kadavers te laten liggen. Maar: gaat het niet te veel stinken? Is er geen ontploffingsgevaar, door ophoping van ontbindingsgassen? Waar in Nederland kun je dit het beste doen?

„Het was een prachtig experiment”, vindt Martin Baptist van Wageningen Marine Research, het instituut dat het kadaver monitorde voor Rijkswaterstaat. Deze maand verscheen het eindrapport, dat alles uitvoerig beschrijft – in geuren en kleuren.

De onderzoekers maakten met tussenpozen enorme hoeveelheden foto’s. Ze keken welke vogels er langskwamen en vingen insecten met vallen. Ze brachten de vegetatie in kaart en onderzochten de nutriënten in de bodem. Voor de geur waren er menselijke sensoren, vertelt Baptist: „De vogelwachters op Rottumerplaat. Zij hielden de stank voor ons bij. En die viel reuze mee. Heel opvallend.”

Ook opvallend was het feit dat meeuwen, eksters en kraaien niets met het kadaver konden. „Ze stonden er wat sneu bovenop”, zegt Baptist, „want ze kwamen niet door de dikke huid heen.” Roofdieren zijn er op dit eiland namelijk niet, om het kadaver open te werken. Insecten waren er des te meer. Vooral kevers, waaronder allerlei soorten die gespecialiseerd zijn in het opruimen van kadavers. Die komen deels wellicht vanaf het vasteland op de geur af.

„Dit smaakt naar meer”, concludeert Baptist, net als het rapport. Met zijn collega’s deed hij daarin aanbevelingen voor toekomstige pilots – ook op bewoonde eilanden. „Dan zijn er wel veel randvoorwaarden waaraan je moet voldoen. Maar ook voor het publiek is dit heel gaaf. Waanzinnig boeiend om te zien.”