Af en toe verandert er in het publieke domein iets waarvan de onoplettende burger denkt: He, waar komt dat vandaan/ wie heeft dát bedacht? Waarna het antwoord meestal is: nieuwe regel, vast en zeker uit Den Haag/Brussel? Zo was daar opeens de verplicht afwasbare, herbruikbare beker bij festivals. Ook waargenomen bij sportclubs en bedrijfskantines. Het was aanleiding voor een vrij ongeruste inventarisatie over ‘regeldruk’ in NRC. Op zich een bekend probleem. Dat doppen wettelijk moeten vastzitten aan plastic flessen. Dat cash betalen boven 3.000 euro niet mag. Dat een gemiddelde kapsalon aan ten minste 70 wettelijke voorschriften moet voldoen.
Het is makkelijk om er de draak mee te steken. Met name de corona-periode liet een ressentiment tegen ‘onzinregels’ achter. Vooral rechtse partijen slaan er politiek munt uit. Stikstof? Mestoverschot? „Mensen laten we weer gewoon doen”, is dan de dooddoener. Maar achter iedere regel schuilt doorgaans een hoger belang: veiligheid, marktregulering, gezondheid.
Regels horen dus bij een hoog ontwikkelde, rijke en dichtbevolkte verzorgingsstaat. Maar heeft er ook iemand de regie? In 2019 schreef het kabinet de Kamer dat er in tien jaar ongeveer duizend regels bij waren gekomen. In 2004 werd vastgesteld dat het bestand aan wetten en regels jaarlijks met 2,5 procent groeide, sneller dan de bevolking. Dat begint dus onbeheersbare proporties aan te nemen. In z’n jaarverslagen van 2013 en 2015 noteerde de Raad van State dat wetgeving steeds meer een ‘wegwerpartikel’ aan het worden was. Vooral bedoeld om bezuinigingen te realiseren. In februari van dit jaar vroegen alle secretarissen-generaal de formateurs om een „drastische vereenvoudiging” van wetten en regels. Tachtig publieke uitvoeringsorganisaties sloten zich aan. Zij bepleitten een „radicale vereenvoudiging van wet- en regelgeving met minder details en uitzonderingen”. Inmiddels vinden vrijwilligersorganisaties door de ‘regeldruk’ het vaak te riskant om grotere activiteiten te organiseren. Uit vrees voor handhaving.
Wie gaat dit schip keren, voordat Nederland zich ‘vastgeregeld’ heeft? Behalve de Europese en landelijke overheid zijn ook (lokale) overheden, uitvoeringsorganisaties en branchevereniging producent van regels. Dan is er nog de wereld van de particuliere erkenningen en registers met dito beroepsregels en soms geschillen- en tuchtraden. De omvang is inmiddels zó toegenomen dat politici nauwelijks meer overzicht hebben, of ze nu in de Kamer zitten of in het kabinet. Verantwoordelijk zijn of gehouden worden is dan een illusie. Voor het vertrouwen van de burger in de politiek is dat bedreigend.
Het laatste jaarverslag van het Adviescollege Toetsing Regeldruk (anno 2017) is vrij verdrietig. Men ziet een verdere verslechtering. Inmiddels is 60 procent van de nieuwe wetsvoorstellen onvoldoende onderbouwd – van 15 procent zegt het college ‘doe dat maar liever helemaal niet’. Negeert het kabinet dat, dan stijgen volgens het ATR de kosten voor het bedrijfsleven met 275 miljoen en voor professionals met 43 miljoen euro. De trend is een „vergaande juridisering” van de samenleving met „maatwerk voor iedere denkbare uitzondering”. Het gevolg is dat ondernemers wel willen ondernemen, maar geen werkgever willen zijn. Dat onderwijzers, gezondheidszorgwerkers en vrijwilligers door de dichtgeregelde bomen het bos niet meer zien. En hun enthousiasme verliezen. Dan keert de wal het schip – alle vrije ruimte is dan zó goed geregeld dat het eindresultaat onleefbaar is. Dat zou een nieuw kabinet zich niet moeten laten overkomen.