Woedend waren ze, de Leidse studenten. Dat er zulke achterlijke, ouderwetse dingen beweerd mochten worden op hún universiteit. Deze schandalige promotie konden ze niet zomaar laten passeren, dat was duidelijk. Een groepje besloot daarom de plechtigheid te verstoren door te stampen op de grond en met hun vuisten te roffelen op de bankjes van het Academiegebouw. Toen de familie van de spreker hierover haar ongenoegen kenbaar maakte, vielen over en weer rake klappen. De disputatie eindigde in „groot getier”, aldus een ooggetuige.
Wat was hier aan de hand? Een voordracht over het Israëlisch-Palestijns conflict of over transgenders misschien, of ontkende iemand de klimaatverandering? Niets van dat alles. De confrontatie in Leiden maakte deel uit van de ‘Eerste cartesiaanse oorlog’ (zoals universiteitshistoricus Willem Otterspeer het conflict noemde) die tussen 1647 en 1659 de universiteit in haar greep hield. Aanhangers van de Franse filosoof René Descartes – die voorstelde om aan álles te twijfelen – botsten er met de universitaire autoriteiten, die vreesden dat mensen dan ook zouden gaan twijfelen aan het bestaan van God. Studenten wilden juist wél weten wat Descartes te zeggen had, en daarom vielen ze op 7 februari 1648 een spreker aan die diens gedachten buiten de orde wenste te plaatsen.
Gewapend vrijkorps
Met de bezettingen van universitaire gebouwen deze en vorige week is het studentenprotest helemaal terug van weggeweest. Vanaf de jaren negentig hadden universiteiten nog maar weinig te maken met dit soort reuring, maar het protest tegen de oorlog in Gaza waaide in korte tijd over uit de Verenigde Staten naar Nederland.
Vergelijkingen met de demonstraties en bezettingen van 1969 liggen voor de hand, maar de traditie van het studentenprotest is veel ouder, weet Pieter Slaman, universiteitshistoricus van de Universiteit Leiden. „Zulke protesten zijn eigenlijk van alle tijden, hoewel ze komen en gaan. Op periodes van verhitte conflicten volgen lange jaren waarin helemaal niks gebeurt.”
Studentenprotesten zijn onder te verdelen in twee categorieën, zegt Slaman. „Of ze gaan erom de positie van studenten aan de eigen universiteit te verbeteren, of ze hebben betrekking op de politiek buiten de universiteit. Soms, zoals in 1969, vallen beide soorten protest samen.”
Drijvende kracht
In het geval van de leer van Descartes had de universiteit verboden dat die onderwezen zou worden, zegt Slaman. „Zijn naam mocht zelfs niet worden genoemd. Dat werkte een paar jaar, maar toen bleek de censuur niet langer houdbaar. Je kunt nieuwe ideeën niet permanent buiten de deur houden als machthebber. Studenten zijn vaak de drijvende kracht achter de verspreiding ervan. Docenten kunnen ontslagen worden, maar studenten zijn binnen een paar jaar toch weg. Dat geeft vrijheid.”
Eind achttiende eeuw vormden studenten in Leiden zelfs een gewapend vrijkorps om hun idealen te verspreiden, zegt Slaman. „Ze waren Patriotten: vóór meer vrijheid en tégen het huis van Oranje.” Voor de overheid hoefden ze niet bang te zijn: tot 1815 vielen Nederlandse studenten niet onder de reguliere rechtspraak, maar hoefden ze zich enkel te verantwoorden voor de academische vierschaar.
Daar ging slechts een geringe afschrikkende werking vanuit, ontdekte de Leidse orangistische lector Johannes le Francq van Berkhey. Hij beklaagde zich er in 1784 bij de universiteitsleiding over dat zijn huis „geduurende eenige nachten was gebombardeerd” door de studenten van het vrijkorps. Toen hij daags hierna op straat door studenten werd lastiggevallen, trok hij zijn mantel uit en wierp die woedend op de grond. „Daar legt nu den lector, nu ben ik burger en zelfverdediger. Wie het hart heeft val aan!”
De universiteit zat lelijk in haar maag met dit activisme, aldus Slaman. „Daarbij moet wel worden gezegd dat bestuurders alleen bezwaar hadden tegen engagement als het geluid van de demonstranten inging tegen de algemeen geldende opinies van die tijd. Toen studenten in 1831 naar het front trokken om te vechten tegen Belgische opstandelingen, stond iedereen te juichen. Dat was immers ‘muitziek Belgenrot’.”
Militaire leest
Deze Leidse schermutselingen werden allemaal duidelijk geïnspireerd door de wereld buiten de universiteit. Protest later in de negentiende eeuw in Delft had vooral te maken met de omstandigheden van de studenten zelf, zegt Abel Streefland, universiteitshistoricus van de TU Delft. „De ingenieursopleiding hier heette de Koninklijke Akademie en was op militaire leest geschoeid. Er heerste een strakke discipline, waarvan de studenten steeds minder gediend waren. Ze kwamen in opstand – samen met hun ouders – en trokken in 1864 aan het langste eind, toen de Akademie werd omgevormd tot de veel vrijere Polytechnische School.”
Op deze school raakten studenten later in de negentiende eeuw betrokken bij de grootste politieke kwestie van die tijd: de erbarmelijke omstandigheden waaronder arbeiders moesten leven. Streefland: „De studenten in Delft werden meer dan hun collega’s elders geconfronteerd met het leed van de arbeidersklasse. Die mannen werkten in de mijnen en fabrieken waar ook ingenieurs uit Delft emplooi vonden. Een aantal van hen klom in de pen om het lot van de arbeiders te verbeteren. Ze ontwikkelden zich tot socialisten.”
Na een aantal jaar doofde dit heilig vuur, zegt Streefland. „Sommige Delftenaren gingen de politiek in om hun idealen te verwezenlijken, maar op de instelling zelf verdween het socialisme. Het lijkt een soort modegril te zijn geweest. Misschien is dat ook wel inherent aan protest op een universiteit, omdat de studentenpopulatie zich elke paar jaar vernieuwt. Iedere generatie begint opnieuw.”
Vanaf het midden van de negentiende eeuw trokken universiteiten zich terug van het rumoer van de wereld, zegt Ab Flipse, universiteitshistoricus van de Vrije Universiteit in Amsterdam. „Het werden meer ivoren torens. En als studenten al demonstreerden, dan was dat om de liberale, burgerlijke status quo te bevestigen. Toen de socialistische leider Pieter Jelles Troelstra in november 1918 de revolutie uitriep, gingen studentencorpora de straat op met hun vaandels om steun te betuigen aan koningin Wilhelmina.”
Dat is ook niet zo gek, vindt Flipse. „Je ging naar de universiteit omdat je deel uitmaakte van de elite. Studenten verwachtten er een opleiding waarmee ze hun bevoorrechte positie in de maatschappij konden bestendigen. De universiteit was geen revolutionair instituut.”
Zo’n conservatieve instelling komt pas in beweging als zich nieuwe groepen studenten aandienen, denkt Flipse. „Dat zag je dus in Delft, waar je in de negentiende eeuw terechtkon met de hbs en geen gymnasium nodig had, zoals elders. Het socialisme kreeg misschien mede hierom daar als eerste voet aan de grond.”
Maagdenhuis
Vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw kregen Nederlandse universiteiten te maken met een enorme toestroom van een nieuwe groep studenten: de babyboomers. Aan de VU groeide het aantal studenten van zo’n 3.000 in 1960 tot zo’n 13.000 in 1980, zegt Flipse. „En deze mensen zetten het instituut flink op zijn kop. Het begon met belangenbehartiging voor zichzelf. Studenten wilden meer inspraak in het bestuur van de universiteit. Dat dwongen ze af met demonstraties en bezettingen. De beroemdste bezetting is natuurlijk die van het Maagdenhuis (het bestuursgebouw van de Universiteit van Amsterdam) in mei 1969, maar ook aan de VU vonden demonstraties plaats. In 1970 volgde de invoering van een nieuw bestuursmodel, waarbinnen een door studenten en medewerkers bevolkte universiteitsraad vergaande zeggenschap kreeg.”
De inspiratie voor de protesten van 1969 kwam net als nu met Gaza uit het buitenland, zegt Pieter Slaman. „De opstandige ideeën waaiden over uit Parijs. Nederlandse studenten probeerden eerst met praatgroepen verandering af te dwingen, maar toen dat niet lukte, sloeg de vlam in de pan. Nog vóór Amsterdam gebeurde dat in Tilburg, waar demonstranten hun universiteit omdoopten tot de Karl Marx Universiteit. Hier zie je dat interne politiek en algemene progressieve idealen al snel samenvielen.”
Ook in Delft rommelde het eind jaren zestig, zegt Abel Streefland. „Eerst ging het inderdaad om de democratisering van de universiteit, maar toen eenmaal het recht bedongen was om mee te praten, werd er over álles gediscussieerd – heel lang. De grote politiek – de oorlog in Vietnam, radicaal socialisme, kernenergie –, het stond allemaal op de agenda. De ene bezetting volgde op de andere, tot eind jaren tachtig.”
Aan doelwitten was geen gebrek. Streefland: „In 1980 bezette een groepje studenten een gebouw met daarin de Delftse onderzoeksreactor. Wetenschappers gebruikten die om onderzoek te doen, maar daar waren deze demonstranten tegen. Toen lieten ze de boel netjes achter. Ik moest hieraan terugdenken toen ik alle vernielingen van de afgelopen week in Amsterdam zag. In Delft is in al die jaren voor zover ik weet één deur geforceerd. Die schade is verhaald op de demonstranten.”
Krakersgeweld
De jaren tachtig kenden flink wat krakersgeweld, en dat zag je ook bij studentenprotesten terug, zegt Pieter Slaman. „Bij demonstraties tegen de invoering van de nieuwe studiefinanciering kreeg minister van onderwijs Wim Deetman zelfs een trap in zijn buik.”
Hierna brak een lange periode van rust aan. De democratisering van de universiteiten werd in 1997 goeddeels teruggedraaid, zonder noemenswaardig protest. Slaman: „Dat paste bij de algehele ideologische onderkoeling van de jaren negentig. De universiteitsraad had nu alleen nog maar een soort instemmingsrecht, maar niemand leek dat heel erg te vinden.”
Rond de kredietcrisis van 2008 vond een kentering plaats, denkt Slaman. „Het engagement kwam vanaf dat moment terug op de universiteit. Meest opvallende exponent daarvan – tot de afgelopen weken – was de bezetting van het Maagdenhuis in Amsterdam in 2015.”
De bezetters wilden toen onder andere meer inspraak bij belangrijke beslissingen, zegt Ab Flipse, die wijst op een bezetting van de VU in 2014. „Ook moesten er meer vaste contracten voor werknemers komen en minder worden bezuinigd, een beleid dat de actievoerders typeerden als rendementsdenken. Hun slogan was: de universiteit is geen koekjesfabriek!”
De acties van de afgelopen weken in Amsterdam en elders in Nederland zijn duidelijk van een andere soort. Ze gaan niet over het dagelijks functioneren van de universiteit, maar over de wereld erbuiten, ziet Pieter Slaman. „Hoewel er ook wel gevraagd wordt om de dekolonisatie van het curriculum, is de focus primair gericht op het conflict in Gaza en de banden van Nederlandse universiteiten met universiteiten in Israël.”
Waarom gaan Nederlandse studenten nu opeens, na ruim dertig jaar, weer in groten getale de straat op? „Misschien heeft dat te maken met de influx van weer een nieuwe groep studenten, net zoals in de jaren zestig”, denkt Ab Flipse. „Het gaat om studenten die als eersten in hun familie naar de universiteit gaan, maar ook om een grote groep studenten uit het buitenland. Die brengen nieuwe ideeën mee.”
Mentaal ingraven
Interessant is dat de huidige ontwikkelingen op de universiteit haaks staan op die in de rest van de maatschappij, vindt Pieter Slaman. „Terwijl de jaren zestig een brede emancipatiebeweging lieten zien, hebben we nu te maken met een samenleving die over het algemeen rechtser en conservatiever wordt. Er heerst een crisissfeer, waardoor mensen zich mentaal ingraven – eigenlijk compleet het tegenovergestelde van 1969.”
Bij het aantreden van een nieuw, rechts kabinet voorziet Slaman het ontstaan van een conflictsituatie. „Daarbij zullen instellingsbesturen en hun studenten en medewerkers samen in dezelfde hoek komen te staan tegenover de nationale politiek. Ik zou als universiteit daarom nu terughoudend zijn met het invoeren van verbiedende maatregelen rondom demonstraties. Je weet niet hoe de situatie er over een tijdje uitziet.”
Lees ook
Gazaprotest: in Amsterdam vernielingen door zwartgeklede vandalen, in Nijmegen een festivalsfeer