Toen de auto nog bescheiden was, kocht mijn grootvader een nieuwe Volvo. Dat werd in 1974 een van de laatste 140-modellen. Hij kocht het simpelste model, een 142 L – een tweedeurssedan, dat bestond toen nog. Om luxe en grote motoren gaf hij niet. Hij zocht kwaliteit en veiligheid, en daarvoor moest je bij Volvo zijn.
Voor die tijd was de 142 een grote auto met zijn lengte van vier meter vierenzestig, maar ook grote auto’s van die jaren waren sobere verschijningen. Elektrische ramen of airconditioning zaten er niet op en de wielen waren kleiner dan tegenwoordig die van auto’s in de Clio-klasse. Die hebben vaak ook meer vermogen dan de deftige sedans van toen. Honderd pk was al veel in een klasse waarin het twee- tot drievoudige nu normaal wordt gevonden. De Volvo van mijn opa had er 82, niet de helft van het vermogen dat mijn kleine stekker-BMW’tje zinloos overtollig op zijn reuzenwielen loslaat, want honderd was genoeg geweest. Imponeergedrag was de hogere middenklasse vreemd, dat werd proleterig gevonden. Een sympathieke, zachte uitstraling was nog niet taboe. De ronde koplampen van opa’s babyblauwe 142 staarden je schaapachtig onschuldig aan.
Toen hij mijn verrukking zag, kreeg ik uiteraard meteen een lift.
Ik herinner me hoe fijn ik zat, hoe vertrouwenwekkend mild de motor bromde, maar vooral hoe ik werd aangedaan door een gevoel van rust dat ik pas nu kan plaatsen. Onderweg rinkelde geen telefoon, tetterde geen navigatiestem of sensorpiep door de gesprekken heen. We waren gelukzalig afgesneden van de wereld. Hard reden we niet, want snelheid was toen bijzaak voor de Volvo-rijder en in 1974 was iedereen langzaam. Wij keken vredig naar elkaar en door de grote ramen om ons heen en voerden memorabele gesprekken over grootvaders geleefde leven en mijn toekomst. Vanaf dat moment wist ik wat beschaafd autorijden was, en dat ik ooit een Volvo zou bezitten.
Inmiddels ben ik aan mijn vierde toe, een alweer dertig jaar oude 850 station. Moderner dan de 142, maar gezegend met de autodeugden die mijn grootvader me met zijn goede voorbeeld bijbracht. Hij is eenvoudig, niet asociaal snel, ruim en degelijk, voorzien van airconditioning maar gracieus verstoken van moderne luxe. Ik maak rustige, lange ritten met maximaal 120 kilometer per uur. Ik verhuis er kinderen mee en moet ik in Amsterdam zijn, dan gooi ik mijn oude fiets achterin om vanaf de P&R mijn weg naar de binnenstad met een schoon geweten te vervolgen. Ik zie mijn rode net als opa zijn blauwe als een praktisch, degelijk gebruiksvoorwerp.
Ik zeg dat zo, omdat ik de eigenschappen van die oude Volvo’s in haast alle hedendaagse auto’s mis. De automobilist nieuwe stijl, en dat is geen leeftijdgebonden trend, wil veel pk’s en zo groot mogelijke wielen. Hij wil indruk maken.
Zijn auto werd een exhibitionistenmonument in de categorie tattoos, botox, hairextensions en piercings. In de twee decennia dat ik auto’s test, zag ik het van kwaad tot erger gaan. De schermen groeiden van Gameboy- naar desktopformaat, de wielmaten van 14 naar 20 inch en meer. De ooit discrete neuzen werden monsterlijke bekken, de vermogens verveelvoudigden, de vroeger bewust gematigde prestaties werden standaard buitenproportioneel. De simpelste Tesla Model 3 accelereert inmiddels net zo snel als vijftig jaar geleden een Ferrari.
Actierobot uit Marvel-film
Zo werd de hyperbool in autoland de dominante stijlfiguur. Bij de BMW’s groeiden de klassieke dubbele nieren in de neus zo uit hun krachten dat grapjassen op internet satirische fotomontages postten waarop de grille in stadia de hele BMW opvreet. Een simpele Peugeot ontpopte zich met zijn staande led-slagtanden als een actierobot uit een Marvel-film. Volvo sprong met moddervette suv’s en wielmaten tot 22 inch opportunistisch op de bandwagon. Alle Audi’s werden plompe, agressieve monsters, en alle terughoudendheid sneuvelde op het slagveld van de nieuwe grootheidswaan.
De mannendroom van vandaag is een bewust intimiderend object, of er nu BMW of Peugeot 408 op staat. Bescheiden, vriendelijke auto’s zijn op de vingers van één hand te tellen. Verder dan een handvol kleintjes als de laatste Fiat Panda, de Suzuki Swift of een Renault Clio kom je niet, en ook in die divisie heeft de praalzucht toegeslagen. Hatchbacks in de Polo-klasse rijden rond met velgen als wagenwielen. Zelfs Mini is niet lief meer. De nieuwe Mini Countryman is een tank van een suv met een vermogen van 300 pk en een formaat dat de eerste Range Rover vervaarlijk nadert.
Foto’s: ANP / Amaury Miller
Wat zo’n auto uitdraagt aan vertoon zegt veel over onze verkrampte verhouding met een buitenwereld waar alles draait om zien en gezien worden. Er is een directe relatie tussen de exhibitionistische cosmetische chirurgie uit het Plastic Fantastic-universum van de influencers en de groteske fantasieën aan de tekentafel. Natuurlijk is dat allereerst omdat op Facebook, X en Instagram het leven zelf publiek werd. Je hele ziel en zaligheid lagen te kijk, maar dat wilde je ook toen je inzag dat je merkwaarde niet bij die van anderen mocht achterblijven. De mediale zelfvergroting van de mens evolueerde van openbare ijdelheid tot overlevingsstrategie. Wie zich klein maakte, werd verpletterd of onzichtbaar. Zo eindigde iedereen in de sportschool, de botoxkliniek en de Mini-showroom. Zelfexpressie werd belangrijker dan doelmatigheid. Het vervoermiddel auto werd een statement, je gedroomde visitekaartje, een uitdrukking van jouw unieke individualiteit. En kijk waar we nu zijn. De hel op aarde.
Voor de escalerende groei van de auto en de navenante vergroving van zijn vormen zijn natuurlijk duizend smoezen, goede en slechte. Accu’s en veiligheidsvoorzieningen nemen veel ruimte in, batterijpakketten wegen honderden kilo’s. Uitdijen was onvermijdelijk. Neemt niet weg dat merken van Volkswagen tot Kia erin slaagden compacte elektrische auto’s met een behoorlijke actieradius te ontwikkelen. Het kon dus wel. Maar het wilde niet. Bigger was better. En de oorzaak waren wij, die de vicieuze cirkel veroorzaakten. Het understatement leek verloren.
Of is er een weg terug? Kunnen we de auto weer sierlijker, bescheidener, handzamer en sympathieker maken? Zouden we – niet uit stupide nostalgie, maar uit doelmatigheidsoverwegingen – niet eens proberen echt van de geschiedenis te leren? Die van stijlvol nuchtere gebruikersauto’s als de oer-Mini, de eerste VW Golf, de prachtige Fransen van Renault 16 tot Peugeot 405 – en bovenal die van de geliefde 142 uit mijn jeugd?
Riant uitzicht
Ik heb de vraag nauwelijks gesteld of ik vind hem terug. Wat zie ik bij een Tilburgse Volvo-dealer staan tussen de Zweedse suv’s? Een 52 jaar oude 144 in het babyblauw van opa’s 142. Hij heeft twee deuren meer en het is een ouder model, nog met de kleine bumpers en het oude dashboard uit de jaren zestig, maar dichter bij mijn jeugdervaring en de bron van mijn gemis kan ik niet komen.
Volgens de dealer heeft hij drie maanden stilgestaan, maar het is starten en lopen. Voor het eerst rijd ik hem zelf, wat geweldig. Ik vind bij voorbaat alles mooi, zelfs de overlast. Het is even oefenen met de choke, die bij een koude start de zuurstoftoevoer naar de carburateurmotor beperkt om de auto op een rijker brandstofmengsel soepeler te laten lopen. Het immense stuur heb ik bijna op schoot. Met al dat glas om me heen ga ik op deze warme lentedag de airco dadelijk vast schrijnend missen. Maar wat zit ik goed op die antieke, vorstelijk brede stoelen, toen al echte Volvo-zetels. Wat is de hoofdruimte royaal en de bediening simpel. Een handvol schakelaars voor mistlampen en alarmlicht, trekknoppen voor de verlichting, drie staande draaiwieltjes voor temperatuur, ontwaseming en de temperatuur van de onderste luchtstroomopeningen. Smullen is het ronde klokje met de merknaam op de wijzerplaat.
Het sturen gaat zwaar, de laat aangrijpende remmen zijn even wennen. Maar het rijden is verrukkelijk door het riante uitzicht dat je niet laat lijden onder het beperkte blikveld van de niet van binnenuit verstelbare buitenspiegels. Hij is niet snel maar door het naar hedendaagse normen lage leeggewicht van circa 1.200 kilo vlot genoeg, de vierbak schakelt opvallend soepel voor zo’n stokoude machine, de viercilinder klinkt als een Volvo. Kwalitatief is de staat voor een niet-gerestaureerde 52-jarige verbluffend. De bekleding is iets verkleurd maar slijtvrij. In de stof geen gaatje of scheurtje te vinden, en de deurpanelen met hun charmant geribbelde bagagetassen ogen als nieuw. Wat een meesterlijk doordachte auto. Ik zou er zonder enige aarzeling in opperste kalmte mee naar Frankrijk rijden.
Hij heeft nog de lintsnelheidsmeter van 140’s uit de jaren zestig, een liggende balk waarop een horizontaal verschuivende oranje indicator het tempo aangeeft. Tot mijn verbazing bevindt zich op het meterglas een rail met een beweegbaar pijlstaafje om bijvoorbeeld de gewenste maximumsnelheid te markeren, een soort psychologische snelheidsbegrenzer. Zet hem op 110 en je geluk is compleet.
Simpele vormen
Vreemd genoeg is juist nu minimalisme een van de grote designtrends in de autowereld. De fabrikanten bedoelen er echt vereenvoudiging mee, de versobering van design en bediening. Simpele vormen, liefst geen of zo min mogelijk knoppen, bediening via een touchscreen. Het is schijneenvoud, omdat de eindeloze hoeveelheid functies van moderne auto’s moet worden ondergebracht in een overbelast infotainmentscherm waar je door de omslachtige menustructuur niks meer kunt vinden en soms pas na drie clicks bij de aan-uitknop voor de airco bent. Van wat zo’n auto aan technische en multimediale mogelijkheden biedt benut ik in de testpraktijk zoals de meeste bestuurders nog geen fractie. Daar ligt de fabrikant niet wakker van. Die moet laten zien dat hij ‘het’ heeft en daar draait in de branche alles om. Dat de consument erin verdwaalt neemt hij voor lief. Als hij maar dokt.
In de blauwe Volvo is de eenvoud echt, en merk je snel genoeg dat je niet mist wat fabrikanten tegenwoordig als onmisbare gemakken zien, van sfeerverlichting tot actieve veiligheidssystemen. Achterruitverwarming is er wel, een radio ontbreekt; wel is een in het houten dashboard voorgezaagde rechthoek erop voorbereid. Maar waarom zou je? Audio voor in de auto klonk in 1972 toch nergens naar, de filedruk was laag, je had elkaar.
Er viel een last van me af in die Volvo. Ik mis dat sobere geluk en hoop vurig dat het wil herrijzen. Ik hoop dat we met behoud van alle verworvenheden op het gebied van veiligheid en milieuvriendelijkheid auto’s weer de onnadrukkelijke warmte, transparantie en bescheidenheid van toen kunnen teruggeven. Het wordt een lange weg, maar de reis loont.