Winst van de Catalaanse socialisten is een zegen voor de Spaanse premier Sánchez

Spanje slaakt een zucht van opluchting. Zondag verloor de Catalaanse onafhankelijkheidsbeweging voor het eerst in veertig jaar haar meerderheid in het regioparlement in Barcelona. De uitkomst van de regionale verkiezingen versterkt de positie van de Spaanse premier Pedro Sánchez. De roep om onafhankelijkheid is juist verder weg dan ooit.

Alle ogen waren gericht op Junts per Catalunya, de separatistische partij van Carles Puigdemont. Nu er een landelijke wet op tafel ligt die de Spaanse separatisten amnestie moet verlenen voor hun rol in het illegaal verklaarde onafhankelijkheidsreferendum van 2017, mag Puigdemont binnenkort na zeven jaar ballingschap weer naar Spanje. Hij wilde als regiopresident een terugkeer maken in de Catalaanse politiek.

Maar het liep anders: de Catalaanse Socialistische Partij (PSC), gelieerd aan de partij van premier Sánchez, werd met 42 van de 135 zetels de grote winnaar bij de regionale verkiezingen. Nooit eerder haalden de socialisten in Catalonië een dergelijke uitkomst. Onafhankelijkheidspartij Esquerra Republicana de Catalunya (ERC), van de zittende regiopresident Pere Aragonès, verloor dertien zetels.

Houdgreep

De discussie over onafhankelijkheid raakt steeds verder op de achtergrond door andere problemen in de regio. Zo kampt Catalonië met grote droogte, in verband waarmee het in februari in ruim tweehonderd gemeenten de noodtoestand afkondigde. Ook is er een wooncrisis en komen veel Catalanen niet meer rond.

Maar ook de Catalaanse kwestie zelf speelde een rol in de historische nederlaag van de onafhankelijkheidspartijen. Sinds het illegale referendum van 2017, en de eenzijdige onafhankelijkheidsverklaring door Puigdemont die daarop volgde, hield Catalonië heel Spanje in een houdgreep. Madrid vaardigde een arrestatiebevel uit tegen alle betrokkenen, maar Puigdemont vluchtte naar België en bleef vanuit Waterloo zijn partij aansturen. Tijdens massademonstraties in Catalonië werd de vrijlating van separatistische politici en activisten geëist.


Lees ook
‘Het is vernederend wat je als migrant moet doen om in Spanje te mogen stemmen’

Noelia Celoni woont al zo’n dertig jaar in Spanje en mocht zondag  eindelijk  voor het eerst stemmen.

Deze roep om onafhankelijkheid is afgenomen sinds Pedro Sánchez in 2018 premier werd. In een eerste poging om de rust te laten wederkeren, verleende hij in 2021 gratie aan negen onafhankelijkheidsleiders. Sánchez zei dat het „tijd was voor dialoog en wederzijds begrip”.

Politieke zet

In september vorig jaar werd het gebruik van Catalaans, Galicisch en Baskisch als officiële talen in het nationale parlement goedgekeurd. Ook dat is een poging van Sánchez om de Catalanen tevreden te houden en zo de roep om onafhankelijkheid in de kiem te smoren. Volgens peilingen van april dit jaar geloven steeds minder Catalanen in onafhankelijkheid.

De meest controversiële maatregel is de amnestiewet die vorig jaar op tafel kwam. Dankzij die wet weet Sánchez zich verzekerd van steun van de Catalaanse onafhankelijkheidspartijen, die hij nodig had om een meerderheid van het parlement achter zich te krijgen en een nieuwe regering te vormen. De wet – waarvan Puigdemont de prominentste begunstigde is – zorgde voor veel woede in het land. Sánchez werd door rechts beticht van landverraad, maar analisten zagen een groter politiek doel: de vernietiging van de Catalaanse onafhankelijkheidsbewegingen. Ook onder separatisten heerst er woede over de amnestie: zij vinden dat ze onschuldig zijn en dat amnestie dus overbodig is.

Deze politieke zet lijkt nu positief uit te pakken. Maar de socialisten hebben geen absolute meerderheid in Catalonië en moeten een coalitie vormen met andere partijen. Daarvoor hebben ze onafhankelijkheidspartij ERC en de radicaal-linkse partij Comuns nodig. En Puigdemont – die heeft gezegd uit de politiek te stappen als hij verliest – wil alsnog proberen een meerderheid te vormen, onder meer door te onderhandelen met de ERC.