Zo overleven we het ‘Calamiteitperk’, volgens cabaretier en filosoof Tim Fransen

Wie een lollig gesprekje verwacht met Tim Fransen – behalve filosoof ook cabaretier tenslotte – zit ernaast. Vriendelijk, ingetogen, schuift hij aan in een Amsterdams restaurant. Iets verlegens heeft hij zelfs. „Op een drukke bruiloft laatst heb ik me een kwartier lang op het toilet opgesloten”, zegt hij. „Met de deksel omlaag, een lang nieuwsartikel op mijn telefoon. Om tot mezelf te komen. Dat doe ik eigenlijk heel vaak.”

Fransen (36) heeft net een nieuw boek geschreven: In onze tijd, leven in het Calamiteitperk. Zo noemt hij het tijdperk van crises waarin we de afgelopen jaren zijn beland: oorlog, opwarming van de aarde, biodiversiteitsverlies, snelle maatschappelijke veranderingen door technologie.

Geen lichte kost, maar dat is ook niet zijn stiel. „Mijn eerste voorstelling ging over de zin, of zinloosheid, van het bestaan. De tweede heette Het kromme hout der mensheid. De laatste ging over de vraag of de mens meer goeds of slechts toevoegt aan het universum”, somt hij droogjes op. Hij won er twee Poelifinario’s mee, een prestigieuze cabaretprijs.

Loodzware thema’s dus – maar verder gaat het wel goed met ’m, zegt hij. Zijn nieuwe boek is de uitwerking op papier van waar hij altijd al mee bezig was: de grote vraag hoe te leven in deze tijd van omwentelingen.

En dat zijn er nogal wat de laatste jaren. Terwijl: het gíng zo lekker. Het kon niet op tussen de val van de Muur in 1989 en de aanslagen van 11 september 2001: die ongekende periode van maatschappelijke en economische voorspoed in veel westerse landen komt exact overeen met het tijdvak waarin Fransen, geboren in 1988, is opgegroeid.

Die blije tijd lijkt nu definitief voorbij. Fransen ziet één specifieke hoofdverdachte voor het laten ontsporen van die voorspoed: het vooruitgangsoptimisme van die jaren.

Kort samengevat was de algemeen geaccepteerde houding volgens hem: de wereld zou alsmaar beter worden, als wetenschap, vrije markten en technologische innovaties maar alle ruimte zouden krijgen. En dat blijkt toch nét anders uit te pakken.

Maar om dan het optimisme daarvan de schuld te geven – wat is er nou mis met optimisme?

„Op zichzelf niks. Maar onder het mom van onschuldig optimisme zijn een paar heel gevaarlijke aannames en ideeën meegesmokkeld.

„Neem het economische idee van de ‘onzichtbare hand’: dankzij de markt pakt het nastreven van ons eigenbelang in ieders voordeel uit, is de theorie. En het idee dat oneindige groei überhaupt mogelijk is op een eindige planeet. Beide zijn illusies gebleken: ongelijkheid groeit en planetaire grenzen worden overschreden, en dat veroorzaakt allerlei maatschappelijke en ecologische problemen. Precies de dingen waaraan we al die welvaart te danken hebben, zijn ook de dingen die zich nu tegen ons keren.”

Het vooruitgangsgeloof heeft volgens Fransen de samenleving iets essentieels afgenomen: „Het besef dat vooruitgang niet vanzelfsprekend is, maar iets precairs dat onze constante inzet en zorg vereist.”

Dus het is de hoogste tijd om met dat vooruitgangsoptimisme af te rekenen?

„Optimisme of pessimisme: dat zijn psychologische reacties op een onvoorspelbare toekomst, meer coping-mechanismes dan strategieën om tot een functionerende samenleving te komen. Een optimist heeft het blijkbaar voor zichzelf nodig om te denken: ‘Dit komt wel goed’. Voor een pessimist werkt het juist beter om te denken: ‘Dit zal wel niks worden’.”

Weg met zowel optimisme als pessimisme dus, Fransen is zelf meer van de hóóp. Optimisme is volgens Fransen, en veel denkers met hem, een te gemakzuchtige houding, terwijl hoop een veel actievere houding vergt.

Hoop is de mogelijkheid te kunnen blijven kiezen tussen goed en slecht

Wat bedoel je daarmee?

„Hoop is de mogelijkheid om te kunnen blijven kiezen tussen goed en slecht. Er hangt een soort sluier over de toekomst, en die kan ook wegtrekken, maar alléén als we collectief de juiste beslissingen nemen.”

Hoop is zo bezien een stuk voorwaardelijker dan optimisme, het is harder werken. En het is volgens hem de enige uitweg uit het Calamiteitperk, dus. Maar hoe kan die hoop eruitzien? Fransen verkent in zijn boek grote ideeën over een rechtvaardiger belastingstelsel en een mondiale grondwet, andere politieke instituties, en vooral: het opnieuw uitvinden van burgerschap.

Hoe moeten we volgens jou dat burgerschap invullen?

„De politiek wordt gezien als een soort klantenservice die problemen moet oplossen, terwijl wij ons lekker wentelen in onze rechten en vrijheden.”

Volgens hem zijn veel Nederlanders zich tegenover de overheid gaan opstellen als consumenten. Als burger kom je, anders dan als consument, niet alleen wat halen maar ook wat brengen, zegt Fransen. „Maar de overheid moet daar actief aan meewerken. Verwar het niet met het idee van de ‘participatiesamenleving’. Het doel is niet een overheid die verantwoordelijkheid afwentelt op burgers en publieke voorzieningen ontmantelt. Het gaat om het actief cultiveren van politieke deugden en actief burgerschap.”

Ziet je dat al ergens gebeuren?

„Misschien wel het meest beloftevolle idee vind ik burgerberaden. Het idee is simpel: een door loting samengestelde groep ‘gewone’ burgers komt een aantal keer samen om zich over een specifiek maatschappelijk vraagstuk te buigen. Dit gebeurt onder leiding van gespreksleiders en met ondersteuning van inhoudelijke experts. En er zijn koekjes.”

Onlangs was er één in Haarlem over oplossingen voor klimaatverandering, het beraad kwam met concrete plannen voor meer groen en minder auto’s in de stad, iets dat ook offers van de bewoners zelf zal vergen. Fransen haalt een vrouw aan die er aan meedeed. „Zij beschreef het mooi: ‘Elke keer dat we er naartoe gingen voelden we ons individu. Elke keer dat we er vandaan kwamen voelde we ons wij van het burgerberaad.”

Burgerschap klinkt mooi, maar biedt het een oplossing voor mondiale problemen zoals biodiversiteitsverlies en klimaatverandering?

„We hebben een biodiversiteitsprobleem, maar heel veel mensen hebben nu gewoon een woestijn aan tegels in hun tuin liggen. Terwijl uit onderzoek blijkt dat als we al die tegeltuinen omvormen tot bijen-paradijsjes, dat een enorm verschil kan maken. Natuurlijk is het niet de silver bullet, die alle problemen in één keer oplost, maar het is een belangrijk onderdeel van de noodzakelijke verandering.”

Hij noemt nog een ander voorbeeld, uit Groningen. Die gemeente heeft laatst aan bewoners gevraagd of ze willen helpen met het opvangen van regenwater in hun eigen tuin. Want het water spoelt nu allemaal weg, en er dreigen tekorten tijdens de steeds drogere zomers. Dat is een grootschalig probleem dat bijna onoplosbaar lijkt, totdat je burgers er actief bij betrekt, volgens hem.

Dat veel Nederlanders zich opstellen als consument in plaats van als burger, blijkt volgens Fransen wel uit hoe sommige bewoners op het verzoek van de Groningse gemeente reageerden: „De politiek mag niet achter mijn voordeur komen, en al helemaal niet in mijn achtertuin.”

Een nogal armoedige opvatting van vrijheid, vindt hij: „Vrijheid betekent op die manier dat je volledig je eigen gang mag gaan, zelfs als dat schadelijke maatschappelijke gevolgen heeft. Je leunt achterover met een cocktail in je ene hand, en een stembiljet in de andere hand.”

Wij kunnen alleen samen met elkaar bepalen welke vrijheidsinperking we wel en niet rechtvaardig vinden, dat gesprek moeten wij zélf voeren

Maar wie is Tim Fransen om te bepalen hoe andere mensen leven, hoe ze zich verhouden tot de overheid, of hoe ze hun tuin inrichten?

„Daarvoor haal ik graag Charles Taylor erbij. Charles Taylor, de Canadese filosoof, niet Charles Taylor, de massamoordenaar en ex-dictator uit Liberia.”

Die filosoof gebruikt het voorbeeld van stoplichten ter verdediging van vrijheidsinperkingen door het collectief. Stoplichten zijn óók een inperking van vrijheid, maar wel behoorlijk verdedigbaar vanwege de evidente voordelen.

„Wij kunnen alleen samen met elkaar bepalen welke vrijheidsinperking we wel en niet rechtvaardig vinden, dat gesprek moeten wij zélf voeren. Dat zou de kern moeten zijn van wat democratie betekent.”

Volgens hem is het ontbreken van zo’n moreel gesprek over hoe mensen hun burgerschap inrichten, ook een gevolg van de gemakzucht die er door het vooruitgangsoptimisme van de jaren negentig is ingeslopen. „Want we hebben toen besloten dat iedereen voor zichzelf wel mag bepalen wat goed is.”

Na zo’n pleidooi is het natuurlijk wachten op de vraag: wat doe je zélf om een goede burger te zijn?

„Ik leg elke nacht een paar kinderen om, dat zijn tenslotte de grootste veroorzakers van toekomstige uitstoot”, zegt hij droogjes.

„Maar serieus, laten we dat gesprek voeren met elkaar: wat is nou acceptabel? Wat doe je zelf eigenlijk? Hoe vaak mag je vliegen in één jaar, of in vijf jaar? Wat vinden wij als democratisch burger? Hoe zet jij je in voor een betere samenleving? Het voeren van dat gesprek vind ik interessanter dan de vraag of ikzelf wel helemaal vegetarisch eet, om me te kunnen betrappen op hypocrisie, want met die ondertoon wordt die vraag nu vaak gesteld.”

Hij is overigens wel vegetariër, vertelt hij, maar wat betreft duurzaamheid ook weer geen heilig boontje. „De enige manier om niet hypocriet te zijn, is om er helemaal geen principes op na te houden.”

Het is dus tijd om het over dit soort ethische vragen te hebben, vindt Fransen. „Hoeveel mensen hoor je tegenwoordig wel niet zeggen ‘ik kijk geen nieuws meer want ik word er somber van’. Alsof dat acceptabel is, alsof dat een goed idee is in een democratie. Dat we ervoor kiezen om ons niet meer te laten informeren, niet meer betrokken te zijn. Toch is dat nu een vrij geaccepteerd standpunt.”

Het doel van zijn boek en zijn voorstellingen is om afgehaakte mensen weer aan te laten haken bij de grote uitdagingen van deze tijd. Want dat ziet hij toch wel een beetje als zijn eigen taak als burger, blijkbaar.