Ze is er zo vaak dat ik haar ben gaan beschouwen als een soort aangewaaide reservedochter. En hoewel ze na al die jaren nog steeds beleefd aan me vraagt of ze mag blijven eten, zou ik beter met haar kunnen afspreken dat ze het even meldt als ze een dag níét mee-eet. Het is geen enkel probleem om haar erbij te hebben, integendeel, ze brengt een boel gezelligheid mee. Aan tafel kwebbelen zij en haar bestie, alias mijn oudste, aan één stuk door in het nauwelijks bij te houden tempo en met Engelse termen doorspekte idioom – „Ik vond dat echt like belachelijk” – dat hun generatie kenmerkt. Mijn oren klapperen soms, maar ik steek er ook veel van op over wat er speelt in jonge levens.
Mijn reservedochter is een goeie eter. Ze lust letterlijk alles behalve paprika en is over ieder uitprobeersel dat ik haar voorschotel even enthousiast. Maar de laatste tijd draaien we de rollen ook weleens om, koken zij en mijn oudste en mag ik aanschuiven. Die avonden voelen aan als een ongekende luxe, vooral omdat het ook altijd lekker is wat ze maken. Pastaatjes van Ottolenghi. Pittige dan-dan-noedels. Precies goed aangemaakte salades.
Daarnaast wordt er veel gebakken. Minimaal een avond per week is het raak, dan heeft ze een recept van internet geplukt dat om onmiddellijke uitvoering vraagt, steevast iets met zoveel mogelijk boter en zoveel mogelijk suiker. „Prima”, zeg ik meestal, „maar je moet wel minstens de helft mee naar huis nemen.” Als ik alles wat zij in mijn keuken bakt zelf zou opeten, zou ik niet meer tussen mijn keukenkast en mijn kookeiland passen.
Helaas komt er van dat meenemen lang niet altijd iets terecht. De jongelui beginnen namelijk doorgaans pas doodleuk om tien uur ’s avonds aan zo’n bakproject en meestal lig ik allang te slapen als er ruim na middernacht een cake of taart uit de oven komt, die natuurlijk eerst nog moet afkoelen en die ik dan de volgende ochtend in z’n volledige boter- en suikerrijke glorie op mijn aanrecht vind.
Enfin, dat zijn details. Ik ben vooral erg blij met mijn aanwaaikind. Laatst kwam ik erachter dat ze mij daadwerkelijk als ‘reservemoeder’ in haar telefoon heeft staan, toen maakte mijn hart een klein sprongetje. En ze is mettertijd zo’n goeie bakker geworden dat ik haar weleens vraag een recept voor me te testen. Op die manier ontstond ook de aardbeien-rabarbercheesecake die we hier vandaag gaan maken. Ik had een globaal visioen van een cheesecake met een marmering van rozerode, friszoete aardbeien-rabarbercoulis. Reservedochter zocht op YouTube naar de perfecte marmertechniek en samen schoven we om kwart over elf ’s avonds een werkelijk prachtige taart de oven in.
De volgende ochtend trof ik op het aanrecht een wat anemisch uitgevallen cheesecake en op mijn telefoon een om twee uur ’s nachts verzonden appje. „De marmering is like bijna helemaal verdwenen, jammer hè.” Ja jammer, inderdaad. Maar gelukkig hadden we de helft van de coulis bewaard om over de taart te schenken. En toen werd het evengoed nog een prachttaart. Diezelfde middag stapte mijn oudste op de fiets met in zijn tas drie dikke punten aardbeien-rabarbercheesecake om te bezorgen bij zijn beste vriendin.