Man maakt stuk. Atypische en intrigerende boektitel, want wat betekent het? Je kunt ‘m lezen als een uitgeklede, basale krantenkop over een vernieling. Maar ook als een generalisatie over destructief masculien gedrag. En misschien ook wel als een heel algemene beschrijving van hoe bepaalde kunst tot stand komt. Of van seksuele objectificatie, die plaatsvindt in the eye of the beholder (die een man is).
Niet toevallig kun je al die mogelijke interpretaties wel van toepassing vinden op de nieuwe, derde roman van Maurits de Bruijn (1984), die recent vooral bekend en zichtbaar werd als intersectioneel opiniemaker en eerder al de schrijver was van Ook mijn Holocaust (2021) en twee romans. Toepasselijk is dat betekenissenspel, want ook in deze roman, waarin De Bruijn zijn vorm en thematiek helemaal gevonden heeft, gaat het over meer dan er staat, stáát er meer dan er lijkt te staan.
Het gaat in eerste instantie, heel overzichtelijk, over geluidsoverlast van hangjongeren. Over een man, David, die in een iets te duur buurtje woont en daar gezelschap krijgt van een groep jongens, onder zijn raam, onder de overhangende erker. Ze maken geluid. En ze blijven komen, avond na avond, nacht na nacht. Wat te doen? Oordoppen helpen niet, tenminste, zegt David, ‘in technisch opzicht wel’. Maar oordoppen zijn ook symptoombestrijding: ‘Het probleem is dat je niet weet wat je aan het onderdrukken bent. Je hebt geen idee wat het is dat je niet hoort.’
Intersectionele verknooptheid
Dat zinnetje is al een voorbeeld van de zinnen in Man maakt stuk die over méér gaan dan over de context die de woorden direct omringt. Zo wordt ook geluidsoverlast groter dan een huiselijk ongemakje: het gaat over je leefruimte, over je macht daarover, over je autonomie, daarmee misschien wel over je geluk. In elk geval kán het daarover gaan – en in het leven van David, een beeldend kunstenaar en queerman (op beide terreinen niet heel comfortabel of succesvol), is dat zo. Ook wanneer het stil is, wordt zijn gevoel van onzichtbaarheid, als stadsbewoner, beïnvloed door de nieuwe situatie – want hij merkt (in ook een betekenisvol zinnetje): ‘Vanwege de groep genoten wij buren niet langer het privilege elkaar te negeren.’
Er gebeurt aan het begin van de roman meteen iets ontregelends, in een scène die je als lezer doet opveren, wanneer het overbuurstel, het jonge koppel Lieke en Thomas, aan David komt vragen of hij ook last heeft van de groep. ‘Ik heb er eigenlijk geen last van’, zegt hij. En vervolgens denkt hij: ‘Ik wist niet wat ik hoorde – eigenlijk geen last, zei ik. Ik leek wel gek.’ Ja, inderdaad! En hij geeft meer tegengas, als Thomas en Lieke voorstellen dat hij toch, als hij een keer overlast ondervindt, ook de politie belt, want dat helpt. David: ‘Maar ik ga de politie niet bellen omdat er een groep jongens onder mijn appartement staat. Zeker niet als het om jongens van kleur gaat.’ Waarna ze discussiëren of de kleur ertoe doet, en dat er trouwens ook witte jongens bij zijn. ‘Volgens mij was vrij duidelijk waar we het over hadden, en nu hebben we het ineens over iets anders’, sneert Lieke.
Inderdaad – en dat is vaker het geval in deze prikkelende roman. Het overzichtelijke gegeven waarmee Man maakt stuk begint, verdiept zich binnen de kortste keren tot een verhaal over iets anders, over meer, veel meer, tot je dat alles, in z’n rijke gelaagdheid en intersectionele verknooptheid, nauwelijks meer kunt benoemen of isoleren. En zonder dat de thematiek daarmee verwatert of aan helderheid verliest: nogal een prestatie. De roman gaat, volledig overtuigend, over mannelijkheid en queer zijn, over gentrificatie, over ruimte innemen en intimiteit, over kunst en toe-eigening, over autonomie en macht.
Want wat David bezielde: hij zag de machinaties van in- en uitsluiting in bedrijf. Hij hoort erbij, bij de dominante groep, de jongens worden weggezet – dat is ook weleens anders geweest, in zijn leven als queer man. Van de weeromstuit trekt hij naar de overlastgevers toe, voor wie hij dan sympathie voelt, en trouwens ook geilheid. Hij fantaseert over seks met hen, waarin ook bezitsdrang schuilt, een soort wraaklust: als man geneukt worden is ‘totale overgave, het ombuigen van de regels, van de heersende orde en daarmee van dogma’s, het is het uitlachen van het patriarchaat’.
Evenwel legt David zich niet bij de overlast neer, hij gaat op zijn eigen manier wraak nemen. Waar de heterostellen in de straat de politie bellen – ‘Zo deden behoorlijke mensen dat: met behulp van een tussenpartij zodat ze zelf ongeschonden bleven en bovendien onaanraakbaar’ – zet hij zijn wapen in: de kunst. En richt hij zijn pijlen op datgene dat hem zelf kwetsbaar maakt: hun masculiniteit. Eerst zet hij een boxje in het kozijn waaruit ‘frivole, expressieve muziek’ schalt, van RuPaul, de Spice Girls, Aqua’s ‘Barbie Girl’ – alles om de mannelijkheid van de groep, volgens David dé oorzaak van hun gedrag, uit te dagen. In een vlaag van inspiratie maakt David een tekening van een van hen, in een uitdagende, onmannelijke pose. Dat smaakt naar meer. Schilderend vernedert hij ze, kleedt ze in zijn verbeelding letterlijk uit, het wordt een hele serie, met de op de song van Kylie Minogue geïnspireerde werktitel ‘Can’t Get You Out of My Hood’.
Drag-act
Ja, de roman is ook komisch, op een ironiserende manier die nauwelijks verhuld is, en eclectisch, want het gaat over gentrificatie en klasse, maar evenzeer over toe-eigening in de kunsten en de hijgerige commercie aldaar. Veel en vol dus, maar dat is geen kritiek: het wekt associaties op met verhalen als Jordan Peele’s film Get Out en Percival Everetts roman Erasure, onlangs Oscarwinnend verfilmd als American Fiction, oftewel satire vanuit het maatschappelijk niet-dominante perspectief, enigszins uitzinnig verteld en juist daardoor schrijnend. Misschien is De Bruijns roman met een drag-act te vergelijken: what you see is what you get, en wat je krijgt is heerlijk onbescheiden, eigenwijs, én gaat ergens over. De overdrijving gaat gepaard met een zeker machtsvertoon, omdat dat én krachtige esthetische waarde heeft én de onderliggende problemen onmiskenbaar in de schijnwerpers zet.
Zo is Man maakt stuk lekker stellig, verontrustend stellig, en het boek leunt sterk op de plot – want, spannend: wat gaat er gebeuren als die ondermijnende schilderijen het daglicht zien? Tegelijk drijft De Bruijn zo op de spits waar het in wezen over gaat in de ideeënroman die dit ook is: ten diepste een strijd tegen heteronormativiteit, zou ik zeggen (maar een andere lezer kan het zwaartepunt ergens anders leggen, ook dat is een kwaliteit van deze roman). Dat is zózeer Davids strijd geworden dat hij alles heel stellig in dat licht ziet – en in de gedachtenconstellatie die De Bruijn heeft opgebouwd kun je geheel met David mee. Alleen dat maakt Man maakt stuk al geslaagd: zelden werd heteronormativiteit zo scherp en confronterend gekielhaald, dankzij het queer-perspectief in de roman. Je hebt geen idee wat het is dat je niet hoort, tot je het hoort.
Tegelijk is het ook gewoon een roman waarin je het tragikomisch ziet misgaan met degenen die al te stellig zijn. Terwijl David denkt dat hij de jongens vergeldt met zijn schilderijen, en daarmee de macht van het patriarchaat terugpakt, merkt een kunstenaarsvriendin op ‘dat dat het probleem is. Dat je helemaal niet op zoek zou moeten gaan naar een vorm van dominantie. Dat alles dan bij het oude blijft en alleen de rollen zijn omgedraaid.’ Dat hoor je als lezer beter dan David. Als lezer denk je, geraakt en geamuseerd: Man gaat stuk.
Lees ook
de recensie van de debuutroman ‘Broer’ van Maurits de Bruijn.