Wisselende ervaringen in de twee Nederlandse malatang-restaurants

Málàtàng (Chinees voor ‘verdovend, pittig, heet’) is de streetfood-variant van de klassieke Sichuan-hotpot, waarbij je met je tafelgenoten rondom een grote pan hete bouillon zit waarin je zelf een veelheid aan rauwe ingrediënten naar believen kunt garen (een oudere generatie kent dit fenomeen misschien nog als Chinees fonduen). Bootwerkers op de Yangtze-rivier in vroeger tijden zouden daar geen tijd voor hebben gehad, en kookten alle ingrediënten tegelijk in een pot met málà (zie inzet) en gember, zo gaat de overlevering. Slimme kooplieden zagen daar business in: ze lieten de klant verse ingrediënten kiezen, die ze ter plekke in de soep kookten. Ze verspreidden dit concept over China, en recentelijk de rest van de wereld.

We hebben in Nederland tot dusver twee malatang-restaurants: een vestiging van de internationale Chinese restaurantketen Zhangliang Malatang in Rotterdam, en Mogu Malatang, een veganistische hipster-variant gerund door drie jonge ondernemers in Amsterdam. (Voor alle duidelijkheid: deze twee restaurants hebben niets met elkaar te maken.)

Zhangliang is een miljoenenbusiness met, volgens de eigen website, bijna zesduizend franchise-restaurants in meer dan zeshonderd steden, waaronder New York, Sydney en Tokyo. En nu dus ook aan de Korte Lijnbaan in Rotterdam, waar een oranje speelgoedbeer ons binnenwenkt. Op een ledscherm dansen glimmende ingrediënten in slow motion rond – knaloranje garnalen worden afgewisseld door sappige, stuiterende paddestoelen en groentes, en zelfs een wapperende hele pens die druppels water rondsproeit als een natte hond die z’n vacht droogschudt. Helaas is het aanbod in werkelijkheid niet zó spannend (er is geen pens), maar er staan zeker tachtig verschillende ingrediënten in het koelschap.

Het concept spreekt redelijk voor zich: je neemt een tang en een kom en schept die vol voor 3,30 euro per 100 g – de zwaarste ingrediënten liggen strategisch aan het einde, zodat je al flink geschept hebt tegen de tijd dat je verleid wordt om een coquille op de schelp of een stuk krab in je bakje te gooien. Bij de kassa kies je een soepbasis (of een spicy stir fry) en verruil je je bakje voor een piepertje dat afgaat als de boel warm is.

Wat direct opvalt, naast dat sommige ingrediënten nog schoon bevroren zijn, is dat iedereen naar hartenlust eerst in de bak gemarineerde rauwe kip en garnalen kan poeren om vervolgens met dezelfde tang paksoi te scheppen, dat vraagt om kruisbesmetting – alles komt uiteindelijk zo gloeiend heet op tafel dat ik me over de gezondheid niet te veel zorgen maak, maar hygiënisch is het niet. (Bij een vegan-variant heb je daar per definitie minder last van.)

De tijd doden totdat het piepertje afgaat doet men bij de condimentenbar. Daar staat tussen de sojasaus, sesamzaadjes en chili-olie een bakje met gebroken wit poeder onder de noemer: ‘essence of chicken’. Dit vat de ervaring bij Zhangliang goed samen: bijna alles is in de basis bremzout, staat stijf van de MSG en smaakt naar kippenbouillonpoeder. Begrijp me niet verkeerd, vooral in de stir fry gecombineerd met die mala en verse noedels is dat zeker niet onaangenaam (zoals een hele zak Chipitos lekker is: ontzettend bevredigend op het moment zelf, maar je voelt je toch een beetje aangerand achteraf). Ook de ‘classic bone soup’ kan het hebben. De tomyam (een Thaise soep met veel limoenblad en laos) heeft dan weer een vervelend, penetrant dubro-citroenaroma.

Een leuke ontdekking is dat chrysantenblaadjes ontzettend smakelijk bloemig zijn in zo’n soepje. Maar helaas zijn de meeste toppings teleurstellend: de zoeteaardappelnoedels blijven goed beetgaar, maar de meeste deegwaren (noedels en dumplings) worden snel papperig; de visballetjes smaken allemaal naar vismeelfabriek; de rivierkreeftstaartjes zijn muf, de garnalen van rubber en het rundvlees taai. Eigenlijk kun je het beste kiezen voor tofu (knopen, vellen of blokken), paddestoelen die smaak opnemen door soep te absorberen, en verse groenten.

Mogu

Dat hebben ze bij Mogu scherp gezien: op de eitjes na is het volledige aanbod (zo’n veertig ingrediënten) vegan – groenten, paddo’s, tofu en noedels. Alles aan Mogu is bijzonder sympathiek: de prijzen (3 euro per 100 g en 5 euro voor een soepbasis), de waarschuwing om vooral niet te veel op te scheppen en vooral de liefde waarmee alles wordt bereid. Zowel de Sichuan-chilibasis voor de spicy soup en paddestoelenbouillon voor de rodemisosoep, komen uit eigen keuken. De tom kha (Thaise soep met kokos) smaakt hier naar verse laos, gember en citroengras. De gemarineerde ramen-eitjes lopen nog mooi vanbinnen, de zuur ingelegde shiitakes zijn sappig, vlezig en fris tegelijk. Grotere stukken wortel en aardappel worden door de keuken op maat gesneden, zodat alles mooi beetgaar op tafel komt. Hier kun je een prima, verse, gezonde maaltijd halen voor zeventien euro.

Waar bij Mogu nog een slag geslagen kan worden, is alles dat niet malatang is. De komkommersalade bijvoorbeeld is vooral vettig van de sesamolie. Als ze de komkommer even licht zouden kneuzen, dan trekken de azijn en soja er beter in. De rode wijn smaakt naar bessen met zaagsel, de oranje naar plastic met een laagje abrikozenjam. En als je drie smaken spekkoek op de kaart zet, moet je ook drie smaken serveren en niet zeggen: „Ik heb wat extra van de ene gedaan, anders moest ik een nieuw pak openmaken.” Anderzijds bieden ze uit zichzelf aan om een halve portie mochi te serveren, omdat mijn tafelgenoot daar niet van houdt en ik wel. Bij Mogu houden ze gewoon niet van verspillen en dat siert ze dan ook wel weer.