Ze maakt zichzelf er niet populair mee, weet Branda Katan, partner bij het Amsterdamse advocatenkantoor Stibbe. Katan is sceptisch over het effect van klimaat- en milieuzaken tegen grote bedrijven. Ze denkt niet dat bedrijven structureel van gedrag veranderen wanneer ze aansprakelijk worden gesteld voor milieuschade door hun beleid. Dat is wel de hoop van velen, ook van juristen, ziet ze. Katan is ook kritisch over rechtszaken zoals die van Milieudefensie tegen Shell, waarvan het hoger beroep nu loopt, waarin de milieuorganisatie van de oliereus eist dat die de CO2-uitstoot drastisch vermindert.
‘Duurzaamheid via aansprakelijkheid? Verwacht er niet te veel van’ heet de oratie die ze eerder dit jaar uitsprak als nieuw bijzonder hoogleraar ondernemingsrecht aan de Universiteit Leiden. Als advocaat stond ze de afgelopen jaren het bedrijfsleven bij in civielrechtelijke zaken over milieu en klimaat, bijvoorbeeld de KLM, in een zaak aangespannen door klimaatorganisatie Fossielvrij NL. Daarbij oordeelde de rechter dat de luchtvaartmaatschappij bepaalde groene claims niet had mogen doen. De gang naar de rechter duurt lang en is omslachtig, vindt Katan. Het zou slimmer zijn om toezichthouders te versterken.
Wat zegt u precies? Dat zulke zaken niet gevoerd zouden moeten worden?
„Dat is te sterk uitgedrukt. Ik vind vooral dat we niet een te rooskleurig beeld moeten schetsen van milieu- en klimaatzaken. Ik probeer de verwachtingen te temperen. Veel mensen denken: als we bedrijven aansprakelijk stellen, moeten ze wel veranderen. Tegelijk weten veel mensen niet wat een civiele procedure eigenlijk inhoudt.”
Waarom kunnen we niet te veel verwachten van zulke rechtszaken?
„Daar zijn twee redenen voor. Zulke zaken duren erg lang en het aansprakelijkheidsrecht is er van oudsher niet op ingericht.
„Dat laatste speelt vooral bij milieuzaken. Het aansprakelijkheidsrecht is heel specifiek. Het oordeel hangt extreem veel af van alle omstandigheden van een specifiek handelen in het verleden van één individueel bedrijf. Bijvoorbeeld om welke vervuilende stoffen het gaat, wat de onderneming op welk moment wist over de schadelijkheid, of er een causaal verband is met gezondheidsklachten van bewoners. Het is vervolgens helemaal niet zo duidelijk in hoeverre zo’n vonnis nou toepasbaar is op andere situaties bij dezelfde onderneming, of op andere ondernemingen.”
Toch gaat er een soort dreiging uit van zo’n milieuzaak. Van: een concurrent is voor iets vergelijkbaars veroordeeld, dus oppassen geblazen.
„Over dat ‘uitstraaleffect’ op andere ondernemingen ben ik sceptisch. In mijn oratie noem ik het recente vonnis van de rechtbank Rotterdam over Chemours. Die oordeelde dat het bedrijf tussen 1984 en 1998 onrechtmatig heeft gehandeld door een type PFAS uit te stoten. Het vonnis gaat heel specifiek in op welke kennis het bedrijf op welk moment had. Het is niet een-op-een toepasbaar op andere bedrijven.
„In een andere onderneming zullen er mensen zijn die zeggen: bij ons zijn de omstandigheden heel anders. Bovendien is altijd de vraag of er in hoger beroep, of uiteindelijk door de Hoge Raad, niet anders over zal worden geoordeeld.”
Het is niet altijd zo specifiek dat andere bedrijven zich er niks van aantrekken. Bijvoorbeeld de zaak van omwonenden tegen de Drentse lelieteler die een groot deel van de gewasbeschermingsmiddelen niet meer mocht gebruiken. Die zaak van vorig jaar maakt veel indruk in de sector.
„Ik ken de zaak niet. Er zullen best vonnissen zijn waar het vergelijkbaar is met andere bedrijven, maar heel vaak is dat niet zo.”
U maakt in uw oratie het punt dat een milieu- of klimaatzaak lang duurt, soms wel tien jaar tot er een definitieve beslissing is bij de hoogste rechter. Zou u dat willen toelichten?
„Daar zijn procedurele en inhoudelijke redenen voor. Zo verloopt zo’n procedure vaak via de Wamca [Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie], een nieuwe wet waar allerlei begrippen in zitten waarvan nog niet helemaal duidelijk is hoe die moeten worden uitgelegd door rechters. Bijvoorbeeld een begrip als representativiteit [zijn er genoeg mensen die de actie steunen?]. Dat maakt dat zaken nu erg lang duren.
„En: vaak gaat het over feiten die zich jaren, of tientallen jaren geleden hebben afgespeeld. Waar heel moeilijke wetenschappelijke discussies over te voeren zijn, bijvoorbeeld om te bepalen wat de gezondheidseffecten zijn van bepaalde stoffen. En wie nou op welk moment moest weten wat schadelijk is en wat niet. Dus in die zin is het een omslachtig instrument, want je gaat heel lang procederen en dan krijg je uiteindelijk een oordeel over een specifieke situatie van één bedrijf. Dan zeg ik: een toezichthouder had sneller kunnen ingrijpen.”
Als een instrument omslachtig is, kan het nog wel bestaansrecht hebben. Het diskwalificeert niet het hele instrument.
„Ik zeg niet dat het er niet zou moeten zijn. Ik zeg: verwacht er niet te veel van. Zo is het nuttig voor personen die daadwerkelijk schade hebben geleden door een bedrijf. Oorspronkelijk is het daar ook voor bedoeld. En nu wordt het steeds breder toegepast.”
Waarom hebben toezichthouders volgens u wel de middelen in handen om milieuvervuiling aan te pakken?
„Bij milieuzaken kunnen toezichthouders een grotere rol spelen. Er zijn milieuwetten die heel specifiek gaan over geur, over water-, over grondkwaliteit. Een belangrijk voordeel van toezichthouders is dat ze operationeel kunnen ingrijpen. Ze kunnen binnentreden op een terrein en informatie opvragen. Ze kunnen zeggen: deze fabriek moet nu worden stilgelegd. Ze kunnen veel sneller, en in zekere zin dreigender handelen.
„Als een ngo zegt: ‘Ik ga tegen jou procederen’ kun je als bedrijf in principe achteroverleunen en een batterij advocaten inhuren. Maar als een omgevingsdienst zegt: ik ga jou geen nieuwe vergunning geven, of een last opleggen – dat grijpt in op de operaties. En toezichthouders zijn partijen met wie een bedrijf verder moet in de toekomst. Dus ondernemingen waken ervoor dat de relatie niet verstoord wordt.”
De Algemene Rekenkamer constateerde dat er nauwelijks zicht is op de omvang en de aard van milieucriminaliteit, noch op de effectiviteit van handhaving. Hoe kijkt u daarnaar?
„Er is heel veel, meer dan nu, waar toezichthouders op zouden kunnen handhaven als ze meer budget zouden hebben. Als we willen dat wetten goed gehandhaafd worden, snel en effectief, dan kan de politiek beter investeren in meer personeel voor toezichthouders, dan in het vergemakkelijken van civielrechtelijke procedures.
„Bovendien: een toezichthouder kan een leidraad uitbrengen die houvast geeft aan bedrijven. Er is informeel overleg waarin bedrijven situaties kunnen voorleggen. Van: dit is niet oké, maar als je het zo doet, denken we dat de vergunning er wel komt. Al dat soort mogelijkheden ontbreken in een civiel proces.”
We hebben het nu met name over milieuzaken, maar ook op het gebied van klimaat speelt er veel. Hoe kijkt u naar de zaak van Milieudefensie tegen Shell?
„Ik vind het moeilijk. Ik vind – maar dat is een persoonlijke visie, niet als advocaat of hoogleraar – dat dit soort ingrijpende beslissingen die gaan over klimaatverandering, waar wij allemaal aan bijdragen, door de politiek bepaald zouden moeten worden. Dat zou een democratische beslissing moeten zijn. En ik vind het moeilijk te verteren dat er achter één onderneming aan gegaan wordt. Wetgeving gericht op alle ondernemingen zou veel effectiever zijn dan die ene zaak, tegen één onderneming, in één land.”
„Klimaat is echt iets wat we met zijn allen doen. Er zijn nog heel veel Nederlanders die zonder moeite met het vliegtuig op vakantie gaan, veel kleding bestellen en altijd de nieuwste apparatuur willen. We doen dat met elkaar. Shell faciliteert het gedrag van consumenten. Het bedrijf zou misschien meer kunnen doen, maar opereert in een mondiale omgeving met concurrenten. Ik heb geen medelijden met Shell, maar vanuit rechtsstatelijk perspectief vind ik dat dit bij de politiek zou moeten liggen.
„Begrijp me niet verkeerd: ik vind het ook heel jammer dat de politiek niet de besluiten durft te nemen die nodig zijn tegen klimaatverandering.”
Milieudefensie zegt: ja, maar de politiek wordt belobbyd door Shell, die zijn eigen toekomst probeert veilig te stellen. Die weg loopt dood. Dus de rechter is een laatste redmiddel.
„Dat snap ik. Ik deel in zekere zin hun teleurstelling in de politiek. Ik heb trouwens het idee dat politici zich meer laten beïnvloeden door wat ze denken dat kiezers doen als gas of benzine duur wordt.”
Grote bedrijven kunnen meer verandering aanjagen. Shell zou bijvoorbeeld veel meer kunnen investeren in hernieuwbare energie.
„Het lastige is dat ondernemingen in een concurrerende markt zitten. Dus een bedrijf komt in een lastige positie als een rechter zegt dat het bepaalde verantwoordelijkheden moet nemen die niet in wetten zijn vastgelegd, en waar concurrenten zich niet aan hoeven te houden. Als ondernemingen het braafste jongetje van de klas zijn, worden concurrenten groter en krijgen ondernemingen ontevreden aandeelhouders. Die spanning maakt het overigens niet onmogelijk om meer te doen dan wat de wet van ze vraagt. Veel ondernemingen doen dat wel. Maar door concurrentiedruk blijft het lastig opereren.
„Consumenten zitten in een andere positie. Verantwoordelijkheid nemen heeft gevolgen voor henzelf en hun eigen consumptiepatroon, maar bij een bedrijf heeft het gevolgen voor werknemers of diegenen die hun eigenaren zijn.”
Dat klinkt wel erg cynisch. Grote bedrijven zijn meer dan een speelbal van concurrentiedruk of aandeelhouders, maar hebben macht. Ze kunnen bijvoorbeeld eerlijker zijn over producten die ze aanbieden. Het klinkt zo alsof een consument meer macht heeft tegen klimaatverandering dan het bedrijf.
„Als consumenten gezamenlijk dezelfde kant op gaan, zouden ze absoluut meer macht hebben. Maar dat doen ze niet.
„Het zou goed zijn als bedrijven meer doen. Ik vind het mooi om te zien dat ondernemingen ambitieuze doelen stellen en bereid zijn hun nek uit te steken, maar dat betekent niet dat ze onrechtmatig handelen als ze het niet doen. Het is voorzichtig opereren. Wie te ambitieus wordt, kan omvallen of worden overgenomen. Ik vind het te makkelijk om te zeggen: een bedrijf moet zijn verantwoordelijkheid nemen. Want het is niet makkelijk om te zeggen wat die verantwoordelijkheid is.”
U wijst erop dat rechterlijke procedures traag gaan. Is het niet juist mooi dat er een plek is waar in alle rust – 16.500 pagina’s aan bewijs bij de zaak Shell – uitgediscussieerd wordt wat nou rechtmatig is? Spreekt het niet juist voor de rechtsstaat?
„Ik vind het heel goed dat het zorgvuldig gebeurt. En dat de rechters niet over één nacht ijs gaan. Dat is een groot goed van het rechtssysteem. Maar het blijft bijzonder als de uitkomst bij het hof weer is dat één onderneming – en concurrenten niet – een heel extreme plicht wordt opgelegd. Extreem in de zin van wat het betekent voor hun operaties.”
U denkt niet dat een concurrerende oliereus als BP of ExxonMobil zich er iets van aan zou trekken?
„Dat kan, maar vooralsnog is van die effectiviteit weinig te merken. Volgens Milieudefensie houdt Shell zélf zich niet eens aan het vonnis van de rechtbank in Den Haag. Sinds het oordeel heeft BP zijn klimaatambities juist teruggeschroefd, en is ExxonMobil een procedure gestart tegen de activistische aandeelhouder Follow This.
„Dit zijn grote, internationaal opererende maatschappijen. Hier is geoordeeld naar Nederlands recht, door een Nederlandse rechter. En Nederland is natuurlijk maar een klein landje.”