N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Luister naar
02:14
Dichter des Vaderlands Dichter des Vaderlands Babs Gons schreef een gedicht over de dodenherdenking op 4 mei.
We begroeven jullie doden Bewezen ze de laatste eer Op weg naar eeuwige rust Na de bevrijding, voor onze terugkeer
Van de oorlog naar een land Waar we het leger niet verkozen Maar tekenden voor een toekomst Weg uit de klasse van kanslozen
Aan dezelfde kant in dezelfde oorlog Vechtend voor hetzelfde grondgebied Kijkend in de ogen van eenzelfde vijand Marcherend op hetzelfde marslied
Mochten wij slechts graven delven Lijken wassen en bevoorraden We knapten het vuile werk op Voor onze witte kameraden
We begroeven jullie doden Die bij leven niet naast ons wilden zitten Keerden terug naar een wereld Van weer achter in de bus zitten
Zonder ceremonie of medailles Noch eerbetoon of accolade Geen lofzang op onze daden Geen plek in de veteranenparade
We waren geen verhaal We werden nooit verteld Geen deel van een herdenking Geen kroning tot held
Ons was van alles beloofd Van compensatie en toelagen Van promoties en rangverhoging Tot bijdragen van flinke bedragen
Wij beloofden op onze beurt Aan het moederland loyaliteit Droegen met trots de vlag Als symbool van onze verbondenheid
We begroeven andermans doden In een oorlog ver van ons vandaan Op de dodenakkers van Margraten Lieten we hoop op beter gaan
Het bataljon van de vergetelheid Het regiment zonder ballade Wij vochten mee en gaven ons leven En vielen daarbij in ongenade
Geen genoegdoening Viel ons tot op heden te beurt Wij wachten nog altijd Met leed en wroeging Over wat er toen is gebeurd
Wij de vergeten soldaten Wachten op achterstallig soldij Op eer voor bewezen diensten Op meer erkenning tijdens de herdenking op 4 mei
In de Tweede Wereldoorlog vochten meer dan 1,2 miljoen Afro-Amerikaanse soldaten mee voor een vrijheid die ze in eigen land niet hadden, maar hun verhalen ontbreken in het heersende oorlogsnarratief. Babs Gons heeft in haar familie Afro-Amerikaanse soldaten die gestationeerd waren in Europa. Zij onderzocht hun lot en bezocht monumenten voor gesneuvelde geallieerden. Deze ballade draagt ze deze zaterdagavond 4 mei 2024 voor tijdens de Nacht Na de Dam in ITA.
De statistieken liegen er niet om. Bij ongeveer een op de vijf echtscheidingen speelt huiselijk geweld een rol. Bij complexe vechtscheidingen zelfs in de helft van de zaken. Maar stappen gescheiden ouders de zittingszaal van de familierechter binnen voor een zaak over gezag of omgang met de kinderen, dan lijkt het of huiselijk geweld niet meer bestaat.
Onveiligheid van vrouwen en kinderen speelt namelijk vaak geen rol als de rechter zich buigt over zorg, gezag en omgang, zo blijkt uit een onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut naar huiselijk geweld in familierechtelijke procedures dat deze dinsdag verschijnt. „Het is verre van vanzelfsprekend om huiselijk geweld mee te wegen omdat in het familierecht vooral het frame van gelijkwaardigheid overheerst, omdat beide ouders evenveel recht hebben op contact met het kind en omdat naar de toekomst wordt gekeken”, vertelt onderzoeker Katinka Lünnemann.
Het onderzoek dat Verwey-Jonker op initiatief van Vrouw en Recht en branchevereniging Valente uitvoerde, vond plaats onder 127 advocaten. Ook werden gesprekken gevoerd met rechters en medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming, Veilig Thuis en de vrouwenopvang.
Wat is de belangrijkste reden dat huiselijk geweld en de impact vaak niet worden meegewogen bij familierechtszaken?
„In de wet is vastgelegd dat na scheiding sprake moet zijn van gelijkwaardig ouderschap. Idealistische ouders die in de jaren negentig uit elkaar groeiden maar na scheiding wel co-ouder wilden zijn, hebben dit uitgangspunt bevochten.
„Dat huiselijk geweld niet wordt meegewogen is omdat het bij zorg, omgang en gezag gaat om het belang van het kind en het recht op omgang. Onveiligheid is niet het juridische probleem waarmee het familierecht zich bezighoudt. Daar wordt huiselijk geweld gezien als iets wat bij de strafrechter thuishoort.”
Waarom doet huiselijk geweld nog ter zake als ouders al uit elkaar zijn?
„Het punt is dat uitgezocht moet worden welk geweldspatroon aanwezig was. Als er huiselijk geweld is geweest, wil dat niet automatisch zeggen dat de pleger zijn kind niet meer mag zien. Uit onderzoek blijkt dat als sprake was van agressie tijdens de relatie, een nieuw evenwicht kan worden gevonden nadat de ergste spanning is verminderd. Dan kan ook tot een goede omgangsregeling gekomen worden.
„Maar er moet wel achterhaald worden of het echt veilig is bij beide ouders. Daarvoor moet inzicht komen in de geweldsdynamiek en of die zich doorzet. Als namelijk sprake is van een patroon van dwang, controle en intieme terreur, dan is de kans groot dat het geweldspatroon na de scheiding wordt voortgezet.
„Daarbij is het ook belangrijk aandacht te hebben voor opvoedvaardigheden. Agressieve of controlerende ouders nemen hun eigen behoeften als uitgangspunt, niet die van de kinderen.
„Er zou dus vanaf het begin veel meer gekeken moeten worden naar wat in het belang is van het kind. Dan kan van daaruit een omgangsregeling gemaakt worden.”
Hoe belangrijk is het voor een kind om bij beide ouders op te groeien?
„Omgang met beide ouders is voor het kind het beste, als beide ouders goede opvoeders zijn. Er is veel onderzoek dat aantoont dat het schadelijk is voor een kind als die een van de ouders niet mag zien. Maar als sprake is van onveiligheid bij een van de ouders is het een ander verhaal. Het is voor het kind dan beter om bij de veilige, affectieve ouder op te groeien in plaats van gedwongen te worden contact te hebben met die andere ouder bij wie het niet veilig is.”
Advocaten geven in uw onderzoek aan dat zij huiselijk geweld niet altijd bij de rechter ter sprake brengen omdat het de positie van hun cliënt zou verslechteren. Hoe dan?
„Als een advocaat benoemt dat sprake is van huiselijk geweld, is de kans bijvoorbeeld groot dat de cliënt als niet-meewerkende ouder wordt bestempeld. Hoewel er absoluut rechters zijn die huiselijk geweld serieus nemen, is dat niet vanzelfsprekend. Aandacht vragen voor (aanhoudend) huiselijk geweld kan door rechters worden gelabeld als niet-constructief, sfeer bedervend en diskwalificerend gedrag. Advocaten geven ook aan dat ze het niet melden omdat het kan worden gezien als een valse beschuldiging.”
Valse beschuldigingen liggen in dit soort gevoelige zaken natuurlijk wel op de loer. Hoe voorkom je die?
„Door zoiets goed uit te zoeken, in plaats van de houding aannemen: ‘waar twee vechten, hebben twee schuld’ en ‘het is ons te ingewikkeld, dus we doen of het niet bestaat’. Er zijn nu te veel kinderen die naar een vader of moeder toe moeten terwijl er geen voldoende veilige en affectieve situatie is. Zij raken daar diep ongelukkig en getraumatiseerd van. Dat moeten we echt zien te voorkomen.”
Kan dat wel goed worden uitgezocht? Een belangrijke uitkomst van het onderzoek luidt dat er te weinig kennis is bij betrokken professionals.
„Er komt inderdaad uit het onderzoek naar voren dat rechters en advocaten, maar ook medewerkers van de Raad voor de kinderbescherming of mediators, te weinig kennis hebben van huiselijk geweld en de verschillende geweldspatronen. Bij opleidingen wordt er nauwelijks aandacht aan besteed.”
Waarom?
„Daar krijg ik mijn vinger ook niet achter. Desondanks zijn er zijn zeker mogelijkheden om het goed uit te zoeken en er kan veel meer dan nu gebeurt.”
Wat zou er op korte termijn verbeterd kunnen worden?
„Onze aanbevelingen zijn tweeërlei. Wij pleiten ervoor dat alle juridische professionals en bepaalde hulpverleners, zoals mediators, worden geschoold op het thema ‘huiselijk geweld’. Daarnaast zou er een beter toetsingskader ingevoerd moeten worden, waardoor rechters verplicht worden huiselijk geweld expliciet mee te wegen in hun beslissingen.”
Lees ook
Rechtszaken over echtscheiding onvoldoende kindvriendelijk. ‘Jij hebt gekozen dat je die weekends niet bij mij wilt zijn, dus dan gebeurt dat ook niet’
Verlegen staat de jongen in de klas. Hij is tien jaar en nieuw op deze basisschool, de Gelderlandschool in Den Haag. Zijn ouders hebben hem net aangemeld, het is midden in het schooljaar. De kinderen klappen en roepen ‘welkom’, maar de jongen kent nog geen Nederlands. Murie Halil slaat een arm om zijn schouders en loodst hem de klas weer uit. Ze is de ‘brugfunctionaris’ van de school, aangesteld om ouders en kinderen te helpen die nog niet lang in Nederland wonen. Ze spreekt Turks, Bulgaars, Duits en Nederlands. Haar kan de jongen wel verstaan.
In Den Haag wonen naar schatting vijftigduizend arbeidsmigranten uit Oost-Europa. Soms zijn ze in hun eentje gekomen, tegenwoordig steeds vaker met hun partner of gezin. In sommige wijken vormen hun kinderen het merendeel van het leerlingenbestand op basisscholen.
Bijvoorbeeld op de Gelderlandschool. Daar spreken negen op de tien kinderen thuis geen Nederlands en bijna de helft van de leerlingen is korter dan vier jaar in Nederland. Hun ouders hebben vaak weinig opleiding gehad. Ze hebben een paspoort van een EU-land als Bulgarije, Roemenië of Griekenland, maar spreken vaak Turks.
Hoelang ze in Nederland blijven, is onzeker. Als het werk ophoudt, keren de gezinnen terug naar hun land van herkomst of reizen ze door naar een plek waar wel werk is. Zolang ze hier verblijven, probeert de school de kinderen zo goed mogelijk te onderwijzen. De school gaat daarbij uit van de veronderstelling dat ze in Nederland blijven en geeft daarom voorrang aan taalonderwijs.
We zien hier soms kinderen van tien die nooit naar school zijn geweest
De ouders op de Gelderlandschool werken in kassen in het Westland, in distributiecentra, slachterijen, de beveiliging, schoonmaak of bouw. Murie Halil: „’s Ochtends om vijf uur worden ze opgehaald met een busje, ’s avonds laat komen ze weer thuis. De kinderen blijven achter, soms met hun moeder, soms alleen. Dan komen ze naar school zonder gegeten te hebben. Er is thuis wel geld voor boterhammen, maar niemand zegt tegen ze: eet je wel even wat?” Van naschoolse opvang maken de ouders geen gebruik, ze regelen het liever onder elkaar.
Waar de school tegenaan loopt, is dat het voor deze arbeidsmigranten niet vanzelfsprekend is dat kinderen naar school gaan. „Voor een deel van de ouders is onderwijs niet heel belangrijk”, vertelt schooldirecteur Hilde van der Geest, „werken staat voorop. Ze denken: ik kan zelf ook niet lezen en schrijven en ik verdien toch ook mijn brood?”
De Gelderlandschool in Den Haag heeft veel Oost-Europese leerlingen. Foto Bart Maat
Dakloos
De Gelderlandschool staat in Rustenburg-Oostbroek, een wijk die tussen 1920 en 1940 gebouwd werd voor de werkende middenklasse. Daar is het nu een komen en gaan van Oost-Europese arbeidsmigranten, vooral uit Bulgarije. De wijk is voor veel bewoners alleen een tijdelijke woonplek en dat is te zien. De lage portiekflats maken een verwaarloosde indruk. De schooldirecteur kent families die samen met een ander gezin in zo’n appartement wonen. „Of die in onderhuur op één kamer wonen en daar zomaar ineens uit gezet worden.”
Van der Geest maakte een tijdje geleden mee dat een gezin dakloos werd. „Ze hebben een nacht met de kinderen in de auto doorgebracht. Ze waren niet op het idee gekomen ons om hulp te vragen.” Ze had het gezin nog gebeld en gezegd: rijd naar een hotel, ik kom daar naartoe en betaal jullie kamer. „Maar dat wilden ze niet, de kinderen sliepen inmiddels.” De volgende dag was er hulp in gang gezet. De kinderen kwamen naar school. „De leerkrachten zeiden over het oudste jongetje: het viel ons al een tijdje op dat hij helemaal uit staat. Hij heeft de afgelopen maand geen één nieuwe letter opgepikt, zijn leerproces staat stil.”
Ze voelt zich soms meer maatschappelijk werker. Het helpt dat ze, voor ze schooldirecteur werd, jarenlang bij de gemeente werkte. „Daardoor ken ik goed de weg naar hulpverlenende instanties. Maar met onderwijs heeft dat natuurlijk allemaal niks te maken. Gelukkig heb ik een hele goede adjunct-directeur, die zich daar op focust.”
Analfabeet
De Turks-Bulgaarse Murie Halil (44), die nu twee jaar op de Gelderlandschool in Den Haag werkt, weet hoe het is om ineens in een vreemd land naar school te moeten zonder dat je de taal verstaat. Zelf verhuisde ze op haar zesde jaar vanuit Bulgarije met haar ouders naar Duitsland. Dat was eind jaren tachtig, ze verlieten hun land omdat de regering de Turkssprekende minderheid probeerde te ‘bulgariseren’. Een paar jaar later, toen de situatie verbeterde, keerden ze terug. Ze groeide op, deed in Bulgarije de lerarenopleiding Duits, trouwde en kreeg kinderen. Zes jaar geleden verliet ze haar land opnieuw, om met haar gezin in Nederland een beter bestaan op te bouwen.
Ze streken neer in Den Haag. Terwijl haar kinderen naar de Gelderlandschool gingen, volgde ze cursussen om Nederlands te leren. Het viel de schooldirectie op hoe snel deze moeder de taal oppikte. In de ouderraad nam zij de rol van tolk-vertaler op zich. Ze kreeg de vraag of ze niet méér wilde doen. Zo werd ze leraarondersteuner in de nieuwkomersklas, waar kinderen worden geplaatst die nog geen jaar in Nederland zijn.
Het kan zijn dat een ouder komt vragen: ik wil werken, waar kan ik naartoe?
Sinds dit schooljaar is ze daarnaast een dag in de week brugfunctionaris. Ouders mogen haar al hun vragen stellen, ook als die niets met onderwijs te maken hebben, zegt ze. „Het kan zijn dat een ouder komt vragen: ik wil werken, waar kan ik naartoe?” Ze wijst hen ook de weg naar Nederlandse taalcursussen. Als zij de ouders met dit soort vragen kan helpen, heeft het schoolteam meer tijd om zich te richten op het lesgeven.
De brugfunctionaris helpt bij de aanmelding op school en functioneert als tolk bij overleg over kinderen die extra zorg nodig hebben, zoals logopedie of speciaal onderwijs. „Ik probeer aan de ouders de procedures uit te leggen. Dan houd ik het zo simpel mogelijk.” Wat het lastig maakt, is dat sommige ouders het belang van al die extra aandacht voor hun kind niet inzien. „We hebben hier een paar gezinnen waarbij de ouders analfabeet zijn, die hebben geen hoge ambitie, ook niet voor hun kinderen. Ze zijn gewend zijn om rond te trekken om werk te vinden. Als de baas zegt ‘ik heb je niet meer nodig’, vertrekken ze weer uit Nederland.”
Er is een grote in- en uitstroom van leerlingen op de Gelderlandschool.
De Gelderlandschool in Den Haag heeft veel Oost-Europese leerlingen. Op de deur van een klaslokaal hangen stickers met de talen die gesproken worden door leerlingen.
Foto’s Bart Maat
Dat betekent voor de school veel in- en uitstroom van leerlingen, zegt schooldirecteur Van der Geest. De Gelderlandschool heeft rond de 260 leerlingen, en dat aantal fluctueert. „Na een zomervakantie komen kinderen soms niet terug, zonder uitschrijving. Dan zijn we ze ineens kwijt. Maar het gebeurt ook dat er zes, zeven gezinnen tegelijk voor de deur staan die hun kind willen inschrijven.”
Boeken
Leerlingen die nog maar kort in Nederland zijn, worden geplaatst in een van de twee nieuwkomersgroepen. „In Bulgarije zijn kinderen veel ouder als ze voor het eerst naar school gaan”, vertelt Van der Geest. „We zien hier soms kinderen van tien die nog nooit naar school zijn geweest. We doen ons uiterste best om deze kinderen op niveau te krijgen, maar we moeten ze wel tijd geven om eerst even te landen.”
Volgens Lowan, de organisatie die het onderwijs aan nieuwkomers ondersteunt, hebben kinderen die nog geen Nederlands spreken vier jaar nodig om goed mee te kunnen in het onderwijs. „Die tijd is er niet”, zegt Van der Geest. „Ze kunnen een jaar, maximaal anderhalf jaar in de nieuwkomersgroep blijven, daarna moeten ze doorstromen naar een gewone groep. Na zo’n korte periode is hun kennis van het Nederlands nog steeds heel beperkt.”
De financiering van de nieuwkomersgroepen bezorgt de schooldirectie hoofdbrekens. Voor een asielzoekerskind krijgt een school 12.000 euro per jaar extra, voor overige nieuwkomers alleen in het eerste jaar 9.000 euro. Van der Geest: „Wij hebben alleen die laatste groep, en dan krijg je de financiering niet rond. Per definitie leg je er dan geld op toe.”
Omdat de meeste leerlingen zonder kennis van het Nederlands of met een grote taalachterstand op school komen, wordt veel gedaan om het lezen te stimuleren. In alle klaslokalen zijn boeken aanwezig en op de bovenverdieping is een bibliotheek ingericht. In de klassen zijn gezellige leeshoeken, met een bankje, zitzakken, grote kussens en een dekentje. De boeken vormen ook het voornaamste lesmateriaal op school.
Een lijst met vertalingen van het woord ‘dierentuin’ in een klaslokaal in de Gelderlandschool in Den Haag. Foto Bart Maat
Die nadruk op lezen werkt, zegt Van der Geest. „Vorig jaar haalde 100 procent van de kinderen bij de doorstroomtoets in groep 8 voor lezen niveau 1F, het basisniveau dat wordt verwacht aan het einde van de basisschool. En 75 procent haalde ook 2F, het niveau dat nodig is om mee te kunnen komen in de maatschappij.” Daarmee scoorde de school bovengemiddeld. Toch maakt de schooldirecteur zich zorgen. „De Onderwijsinspectie verwacht dit jaar nog betere resultaten, terwijl wij merken dat onze doelgroep steeds zwaarder wordt.”
Subsidie
Op papier lijkt de Gelderlandschool steeds meer een gemiddelde school te worden, terwijl het omgekeerde het geval is. Dat komt doordat veel gegevens over de gezinnen die in de wijk wonen niet bekend zijn bij de gemeente, want zij schrijven zich daar vaak niet in. Om die reden is de subsidie die de school krijgt om leerachterstanden weg te werken de afgelopen twee jaar gedaald, van ruim 3,5 ton in 2023 naar een kleine 2 ton dit jaar.
Wij hebben weinig last van het lerarentekort, dat zegt wel iets over de goede sfeer
Van der Geest wijst erop dat een school ook nog eens minder geld krijgt voor kinderen uit EU-lidstaten als Bulgarije en Roemenië dan voor kinderen uit Turkse of Marokkaanse gezinnen. De gedachte daarachter is dat kinderen uit een EU-land minder hulp nodig hebben om Nederlands te leren en te integreren. Maar het is juist omgekeerd, zegt de schooldirecteur. „Turkse en Marokkaanse families wonen hier vaak al een paar generaties en de kinderen spreken meestal Nederlands.”
Het ministerie van Onderwijs is op de hoogte dat de berekening van de achterstanden op scholen met veel Oost-Europese kinderen niet klopt met de realiteit. Staatssecretaris Mariëlle Paul (VVD) laat onderzoeken of er een betere manier is, maar dat zal niet voor 2027 leiden tot een andere verdeling van de subsidie.
Lees ook
‘Westlandse methode’ zorgt voor grip op misstanden rond arbeidsmigranten. Waarom volgt de rest van Nederland niet?
Van der Geest wil benadrukken dat – hoewel veel dingen lastig zijn op school– er ook veel goed gaat. Haar team zet zich met hart en ziel in voor de kinderen, zegt ze. De leerkrachten steken veel tijd in het maken van goede en leerzame lessen. En ze doen erg hun best om alle kinderen zich thuis te laten voelen. „Wij hebben weinig last van het lerarentekort, dat zegt wel iets over de goede sfeer.”
Een leerling en een leerkracht lezen samen in een boek. Overal in de school liggen boeken, het is een belangrijke manier om de kinderen de taal te leren.
„Ze zeiden: we gaan je onthouden, meisje”, vertelt verpleegkundige Reni. Ze werkt ruim vier jaar in het Arnhemse ziekenhuis Rijnstate en kreeg enkele maanden geleden te maken met de dreigende familie van een patiënt. Het incident kwam niet uit de lucht vallen. Al dagenlang waren de bezoekers aangesproken op het overtreden van de regels: ze kwamen met te veel tegelijk en buiten de bezoektijden. Reni („liever geen achternaam”): „Toen ik na de zoveelste overtreding de beveiligers erbij haalde, gingen sommige familieleden duwen, slaan en krabben.”
In 2024 kreeg Rijnstate 430 interne meldingen van agressief gedrag door patiënten of bezoekers. Dat waren er honderd meer dan een jaar eerder. Naast Reni’s ervaring hoorde het ziekenhuis over incidenten met spugen, schelden en gooien van stoelen. Ook werd een deur op de spoedeisende hulp (SEH) vernield. „In 1995 hadden we hier vier beveiligers rondlopen. Inmiddels zijn dat er 34”, vertelt bestuursvoorzitter Geraline Leusink in haar kantoor.
Wat zich in Rijnstate afspeelt, sluit aan bij wat ook andere grote ziekenhuizen melden: zorgverleners krijgen steeds meer te maken met hevige vormen van verbale of fysieke agressie van patiënten of hun naasten. Het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) stuurt per mail een overzicht van meldingen die de beveiliging ernstig genoeg achtte om te registreren. In 2021 waren dat er 378, in 2022 442, 2023 kende 682 meldingen, en in 2024 kwamen er 630 meldingen binnen (door een systeemaanpassing zijn sommige meldingen verloren gegaan).
Via de telefoon zegt het LUMC dat het aantal meldingen niet alleen is toegenomen, maar dat de agressie ook andere vormen aanneemt. Zo ontvangen medewerkers via Facebook of Instagram intimiderende berichten van patiënten die hun zin niet kregen of vinden dat ze te lang moesten wachten.
Aard van de agressie
Landelijke cijfers over de toename ontbreken. Koepelorganisatie Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) zegt geen volledig beeld te hebben van de agressieproblematiek: interne meldingen en aangiften worden aan de koepel niet doorgegeven. Het Arnhemse Rijnstate valt op omdat het als een van de weinige instellingen besloot om de toename van incidenten en de impact ervan wel onder de aandacht te brengen, bijvoorbeeld in regiokrant De Gelderlander.
De zorg kampt al met personeelstekorten. Dit soort verhalen helpt de werving niet
Volgens Mike Wijngaarden, die in ziekenhuizen door het hele land – ook in Rijnstate – trainingen geeft in het omgaan met agressie, komt die terughoudendheid vaak voort uit angst om potentiële medewerkers af te schrikken. „De zorg kampt al met personeelstekorten. Dit soort verhalen helpt de werving niet.” Hij stelt dat het probleem in sommige ziekenhuizen nog veel groter is dan in Rijnstate. „Ik ken universitaire ziekenhuizen waar het aantal meldingen tot bijna tweeduizend per jaar oploopt.”
Om te begrijpen hoe de incidenten ontstaan, kijkt Rijnstate eerst naar de aard van de agressie. Luc Beije, manager bedrijfsveiligheid van het ziekenhuis, legt uit dat er grofweg drie vormen zijn die hij regelmatig terugziet. De eerste komt voort uit een ziektebeeld, zoals dementie of psychische ontregeling. De tweede ontstaat uit angst of onbegrip. En de derde, meest problematische vorm, is de doelgerichte agressie. Gedrag bedoeld om te intimideren, te dreigen of iets af te dwingen. Zoals een patiënt die vindt dat hij recht heeft op voorrang, of familieleden die eisen dat het personeel harder loopt.
Bedden in de hal van de spoedeisende hulp in ziekenhuis Rijnstate in Arnhem.
Foto Dieuwertje Bravenboer
Zorgverleners leren om de eerste twee categorieën te herkennen en ermee om te gaan. Wie signalen op tijd herkent en juist reageert, kan escalatie vaak voorkomen. Kortaf of chagrijnig gedrag kan bijvoorbeeld een uiting van paniek zijn. „Veel zorgverleners nemen dan afstand, maar juist dan moet je toenadering zoeken”, zegt Rijnstates hoofd psychiatrie Willemijn Scheepens. Op haar afdeling ziet ze regelmatig patiënten die zich vijandig opstellen, omdat ze zich ongehoord of onbegrepen voelen.
„Je kweekt wel een olifantshuid”, zegt SEH-arts Maik Berendsen. Met enige regelmaat krijgt hij geschreeuw of scheldpartijen over zich heen van patiënten of familieleden die in paniek zijn door wat zij als een ernstige verwonding ervaren. Hij heeft dan al vastgesteld dat er geen direct gevaar is en behandelt eerst een urgentere patiënt. „Door rustig uit te leggen dat we alles monitoren, ook als we niet in de kamer zijn, kalmeert de boel meestal weer.”
Het werkelijke probleem zit volgens Beije en Wijngaarden in de doelgerichte agressie. Bij berekende dreiging schieten de aangeleerde technieken om te de-escaleren vaak tekort.
Een verpleegkundige heeft haar achternaam afgeplakt op haar persoonlijke pasje.
Foto Dieuwertje Bravenboer
Emotionele schade
Zorgverleners krijgen het advies om bij de eerste signalen van dit gedrag de beveiliging in te schakelen. Op veel afdelingen hangen tegenwoordig noodknoppen. En het personeel mag de achternaam op het naamplaatje weglaten. Het zijn maatregelen die de schade inperken en het gevoel van veiligheid vergroten, maar ze pakken de bron van doelgerichte agressie niet aan, benadrukt Wijngaarden. „Beveiligers kunnen soms agressie voorkomen door simpelweg hun gezicht te laten zien. Maar de woede blijft lastig in de kiem te smoren.”
Een eenduidige oorzaak van de toegenomen agressie is er niet. Betrokkenen noemen een scala aan verklaringen: een verharde samenleving, het afnemende vertrouwen in artsen door online zelfdiagnoses en de nasleep van corona. Ook zijn mensen lange wachttijden ontwend. „Bol.com is sneller dan de spoedeisende hulp”, kreeg SEH-arts Berendsen eens te horen.
Pas toen de patiënt het ziekenhuis verliet, voelde ik me weer veilig op de afdeling
Wanneer dreigingen niet tijdig worden ingedamd, blijven zorgverleners vaak achter met emotionele schade. „De dag na het incident had ik weer dienst,” vertelt verpleegkundige Reni. „Ik durfde niet meer voor de patiënt te zorgen, want ik kon zijn familie weer tegenkomen. Ik dacht: moet ik mijn haar anders doen zodat ze me niet herkennen?” Uiteindelijk droeg ze de zorg over aan collega’s. „Dat ging tegen mijn principes in. Ik heb een verpleegkundige eed afgelegd. Ik wil zorgen voor álle patiënten.”
Wachtkamer in het Arnhemse Rijnstate ziekenhuis.
Foto Dieuwertje Bravenboer
Reni raakt de kern van het probleem: iedereen heeft recht op zorg, maar als medewerkers worden geïntimideerd of fysiek worden gehinderd, kunnen zij die zorg niet altijd leveren. Zorgverleners moeten soms wekenlang dezelfde patiënt blijven verzorgen en diens familie herhaaldelijk onder ogen komen.
Reni: „Pas toen de patiënt het ziekenhuis verliet, voelde ik me weer veilig op de afdeling.” Niet iedereen weet zich hierin staande te houden, ziet ze. Collega’s zitten maanden overspannen thuis of treden minder kordaat op na een incident. „Je wordt huiverig om nog op je strepen te gaan staan.”
Het zou enorm helpen als ziekenhuizen elkaar mochten waarschuwen
Waarschuwingen
„De meldingen die binnenkomen zijn slechts het topje van de ijsberg”, zegt Wijngaarden. Voor meer inzicht hield zorgverlenersorganisatie NU’91 begin dit jaar een landelijke peiling onder ruim twaalfhonderd zorgprofessionals. Op verzoek van NRC filterde de organisatie daaruit het ziekenhuispersoneel dat had gereageerd op de vragenlijst – dat waren 266 respondenten. Daaruit blijkt dat 43 procent aangaf in 2024 te maken te hebben gehad met agressie, zowel verbaal als fysiek. Van hen gaf bijna de helft aan dat de agressie volgde uit onenigheid over het behandelplan en een derde dat het ging om een (vermeende) te lange wachttijd.
Doelgerichte agressie is lastig te voorkomen. Maar straffende maatregelen kunnen wel voorkomen dat iemand in de toekomst opnieuw over de schreef gaat. Sinds 2001 mogen ziekenhuizen zelfstandig maatregelen nemen tegen agressieve bezoekers, zonder tussenkomst van de politie. Met een rode kaart kunnen ze iemand tijdelijk de toegang ontzeggen, zolang diegene geen spoedzorg nodig heeft. In Rijnstate geldt zo’n ontzegging voor een jaar.
Toen Beije in 2017 begon bij het ziekenhuis, gingen er zes rode kaarten uit. Afgelopen jaar waren dat er 24. Beije: „Voordat de schorsing afloopt, neem ik contact met ze op. Meestal hoor ik dan dat ze zoiets niet nog eens zullen doen. En dat klopt ook: ik heb nog nooit meegemaakt dat iemand na een ontzegging opnieuw over de schreef ging.”
Deze begrenzing werkt binnen de muren van de eigen instelling, maar het betekent soms wel dat het wangedrag zich verplaatst naar elders. Vanwege privacywetgeving mogen ziekenhuizen elkaar niet informeren over incidenten. „De plek waar iemand binnenkomt nadat-ie bij ons is weggestuurd, heeft geen idee met wie ze te maken krijgen”, zegt Beije. Het is een van de redenen dat Rijnstate ervoor kiest om in de media naar voren te komen over agressie, zegt hij. „We willen dat dit probleem op de politieke agenda komt. Het zou enorm helpen als ziekenhuizen elkaar mochten waarschuwen.”