N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Will Tiemeijer
Gedragswetenschapper Will Tiemeijer schreef een boek over zelfbeheersing. Anders dan veel mensen denken, hebben we die niet in de hand. ‘Je kunt pech hebben met je zelfcontrole-genen.’
Will Tiemeijer, hoogleraar gedragswetenschappen en beleid aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam en staflid van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), ontvangt zijn bezoek in de kamer van een collega. Zijn eigen kantoor zit verderop in de gang, maar „dat is niet de kamer van iemand die alles netjes ordent”, verklaart hij subtiel. En dat is relevant, want we gaan het hebben over zelfcontrole. Dat vermogen is net zo belangrijk in het leven als intelligentie, zegt Tiemeijer, wiens boek Self-Control vorige maand verscheen.
Je kunt nog zulke goede plannen maken (opruimen, sparen, stoppen met roken), maar zonder zelfcontrole komt daar weinig van terecht. Die eigenschap is belangrijker dan ooit: „Als je het vroeger wilde redden, moest je sterk zijn om op het land te kunnen werken. Nu moet je de hele dag braaf blijven tegen kritische klanten, je kop erbij houden, en intussen vliegen de verleidingen je om de oren. Daarnaast gaat de wetgeving er sinds het neoliberale tijdperk vanuit dat jij onbeperkt discipline hebt om je leven goed vorm te geven.”
Anders dan bij intelligentie gelooft men over het algemeen dat we zelfcontrole volledig zelf in de hand hebben, zegt Tiemeijer. Dat we, als we weinig wilskracht hebben, maar gewoon wat beter ons best moeten doen. En dat klopt niet. „Ongeveer 60 procent van de verschillen in zelfcontrole tussen mensen zijn herleidbaar tot verschillen in genen, bleek recent uit onderzoek van promovendus Yayouk Willems van de Vrije Universiteit in Amsterdam. Dat is nog net niet zo hoog als intelligentie, maar hoger dan veel andere persoonlijkheidskenmerken. Die andere 40 procent wordt vooral gevormd in de kindertijd. Kinderen die opgroeien in een onveilige omgeving, waar veel stress is en waar de ouders al dan niet gedwongen veel van huis zijn, kunnen hun zelfcontrole minder goed ontwikkelen.”
Heeft wat er na je jeugd gebeurt dan geen invloed?
„We weten dat vanaf twee jaar het vermogen tot zelfcontrole zich begint te ontwikkelen, tot ongeveer zeven jaar, dat is de kritische periode. Wat je op je zevende jaar hebt opgebouwd, dat is het zo ongeveer. Als je volwassen bent, zijn er wel allerlei factoren die je zelfcontrole kunnen helpen of ondermijnen.”
‘Het hele overheidsbeleid is gebaseerd op het idee: als er iets fout gaat, is het je eigen schuld’
Tiemeijer, die zes jaar aan zijn boek heeft gewerkt, noemt de factoren routineus op. „Eén: negatief affect. Als je veel negatieve gevoelens hebt, wil je die wegnemen en doe je dingen die op de langere termijn niet zo handig zijn. Twee: cognitieve belasting. Ik als hogeropgeleide met een goede baan en inkomen hoef me minder zorgen te maken over de energierekening dan iemand die het zwaar heeft. Drie: eerdere zelfcontrole. Als je dag in dag uit je steeds weer moet beheersen, discipline moet opbrengen, raakt die batterij ook leeg. Vier: stress. Een beetje stress is niet erg, veel stress wel. En het vijfde is slaap. Als je slecht hebt geslapen, gaat alles moeilijker, inclusief je zelfbeheersing.”
Is er iets bekend over hoe zelfcontrole verdeeld is onder de bevolking? Hangt de eigenschap samen met je sociaal-economische positie?
„Als je gaat meten en je correleert zelfcontrole met sociaal-economische klasse, dan zie je inderdaad een verband. Hogeropgeleiden zijn over het algemeen wat beter in wilskracht. Maar in welke richting gaat de causaliteit? Dat is een controversieel onderwerp. Met name in Amerika is het idee dominant dat arme mensen domweg geen impulscontrole hebben en dat ze alleen maar in het hier en nu leven. Dat zou nu eenmaal in hun natuur zitten, en daardoor schoppen ze het niet ver.
Maar er komt steeds meer onderzoek dat het ook andersom laat zien. Als je in een onveilige situatie leeft, waarin er steeds weer een beroep wordt gedaan op je incasseringsvermogen, dan doet dat iets met je karakter, waardoor zelfcontrole zich minder goed kan ontwikkelen én eerder wordt ondermijnd door de vijf factoren. Laag op de sociaaleconomische ladder staan betekent: meer negatief affect, meer cognitieve belasting, meer zelfcontrolenoodzaak, meer stress en minder slaap.”
De mate van zelfcontrole verschilt niet alleen tussen mensen, maar ook per activiteit. Ikzelf ben goed in mijn werk afkrijgen, maar slecht in weinig snoepen. Hoe valt dat te verklaren?
„Dat heeft met motivatie te maken: het een vind je belangrijker dan het andere. Als het om mijn werk gaat ben ik gedisciplineerd, maar veel andere dingen, zoals niet snoepen of mijn kamer opruimen, vind ik gewoon niet zo belangrijk. Je hebt maar een beperkt mentaal budget om te besteden aan zelfcontrole, is mijn stelling. Als je voortdurend sollicitaties de deur moet uitsturen of je op je werk netjes moet gedragen, kun je op andere gebieden minder opbrengen.”
Wat betekent uw visie op zelfcontrole voor beleidsmakers?
„Het hele beleid, met name in Amerika maar ook wel in Nederland, is gebaseerd op: als er iets fout gaat, is het je eigen schuld. Dat zie je in het onder druk zetten van werklozen om een tegenprestatie te leveren, en ook in het dreigen met boetes als mensen hun rekeningen niet betalen. Het UWV heeft in een bepaalde periode, een jaar of zes, zeven geleden, mensen als fraudeur behandeld als ze ook maar één foutje maakten op een formulier. Maar het idee dat mensen hun rekeningen wel gaan betalen als je ze flink met boetes dreigt… dat zal voor de niet-willers inderdaad werken, maar er zijn veel mensen die in the first place al in de problemen zijn gekomen omdat ze onschuldige fouten maakten of vergaten de post te openen. Als je ze dan verder onder druk zet, leidt dat alleen maar tot meer stressreacties. Het is beter om ze bij de hand te nemen en veiligheid te bieden.
„Daarnaast is er de morele component. Als iemand de pech heeft om met slechte ‘zelfcontrole-genen’ en achtergrond op de wereld te komen, kun je hem dan altijd verantwoordelijk houden voor alles wat goed en slecht gaat in zijn leven? Die vraag zouden we als samenleving vaker mogen stellen.”
U heeft het over zes, zeven jaar geleden. Is die strengheid alweer op z’n retour?
„Ja, de bocht is als het ware genomen. Er is nu veel meer aandacht dan een paar jaar geleden voor de menselijke maat, mede door de Toeslagenaffaire en mede door wat ik beschreef over het UWV. Het komt ook doordat de Ombudsman en de WRR hebben gezegd: dit kan zo niet, mensen worden onevenredig hard gepakt. En nu is het weer een stukje soepeler.”
Hangt zo’n versoepeling ervan af welke partijen er in de regering zitten?
„Rechtse partijen zijn wat meer geneigd te denken in termen van eigen verantwoordelijkheid, maar het is op een gegeven moment ook gewoon sentiment. Met de Bulgarenfraude zei iedereen van links tot rechts: dit nooit meer, dus keihard aanpakken die fraudeurs. En dan gaat het mis en aan het eind van de Toeslagenaffaire zegt iedereen van links tot rechts: dit had nooit gemogen, we moeten weer soepeler worden.”
‘In de Angelsaksische wereld heerst nog veel meer dan in Nederland het idee: wilskracht is onbegrensd’
Ik kan me voorstellen dat uw boek in de Amerikaanse context nog belangrijker is dan in de Nederlandse.
„In de Angelsaksische wereld heerst nog veel meer dan in Nederland het idee: wilskracht is onbegrensd. Wij hebben denk ik meer compassie voor de mensen die het minder hebben getroffen in het leven. Toch durf ik niet helemaal te zeggen dat we nu safe zijn. Er zijn tegenwoordig veel ambtenaren bezig met de menselijke maat. Dat is mooi, maar het moet wel resultaten opleveren.”
U noemt ruimte voor maatwerk ook als een mogelijke oplossing in uw boek. De vraag is: wat betekent dat in de praktijk?
„De discretionaire ruimte voor ambtenaren was tot nul gereduceerd, met name bij het UWV. Die ruimte krijgen ze nu weer wat meer. Dat betekent wel dat je meer ambtenaren moet hebben, dat kost dus geld. En dat is nog niet genoeg. Het grote probleem met maatwerk is: voor je het weet krijg je willekeur. Er zit in de Nederlandse volksaard diep ingebakken dat gelijke gevallen gelijk behandeld moeten worden. Die ambtenaren moeten dus niet zomaar wat doen, die moeten echt professioneel handelen. Ze moeten zelf een cultuur ontwikkelen en onderhouden waarbij ze samen kijken hoe ze bepaalde casussen moeten aanpakken. Dat kost tijd en moeite.”
U pleit ook voor meer inkomenszekerheid voor mensen die weinig hebben. Is dat niet een politiek standpunt?
„Ik denk dat iedereen het ermee eens is dat mensen basiszekerheid nodig hebben. De vraag is natuurlijk: hoe uitgebreid moet die zijn? Mijn punt zou dan zijn: als je die te beperkt houdt, werkt het op een gegeven moment niet meer. Dan hebben mensen zo weinig, dat het niet bijdraagt aan maatschappelijk productief gedrag. Dan zijn mensen alleen maar bezig met overleven. Je moet een dak boven je hoofd hebben, fatsoenlijke kleren dragen, fatsoenlijk onderwijs kunnen volgen, anders kun je niet maatschappelijk participeren. Dat heeft niets met politiek of moraliteit te maken, dat is gewoon harde wetenschap.”