Ze zoeken aarzelend contact. Kijken weg, raken even je ogen met hun blik, vermijden daarna weer contact. Mascherano uit Rotterdam, 9 jaar, doet het terwijl hij in een boksschool zacht vertelt dat hij hiernaartoe moet van de obesitas-dokter uit het ziekenhuis. Hij zegt hoe leuk hij het vindt om te sporten, dát hij weer iets leuk vindt.
Mascha Verboven, 42 jaar, doet hetzelfde als ze bij de bloedprikpost zit in een Tilburgs ziekenhuis omdat ze een maagoperatie krijgt. Ze vertelt enthousiast dat ze altijd graag heeft gesport, maar kijkt naar haar schoenen als ze uitlegt waarom ze op een gegeven moment niet meer durfde.
Zelfs Jos Kok (70) van voetbalvereniging Vitesse ’63 uit Koekange in Drenthe, vol praatjes tussen zijn teamgenoten aan de stamtafel in de kantine, kijkt even uit het beslagen raam als hij uitlegt dat ze hier wandelend voetballen. Rennen gaat niet meer en anders zit je maar thuis. Dan kom je nooit meer van de bank, en voor je het weet ben je er niet meer.
56 procent van de Nederlanders beweegt niet genoeg. Te weinig bewegen is één van de grootste risicofactoren om ziek te worden of dood te gaan in Nederland – het past moeiteloos in het rijtje roken, slecht eten en alcohol drinken. Ieder jaar overlijden er volgens het RIVM 5.800 mensen aan. Honderdduizenden mensen worden ziek. Ze krijgen diabetes type 2, hart- en vaatproblemen of kanker.
Overgewicht heeft vele oorzaken, maar inactiviteit wordt volgens artsen erg onderschat. Ten opzichte van de jaren tachtig is het aantal mensen met overgewicht bijna verdrievoudigd. Meer dan de helft van alle Nederlanders heeft obesitas, meer dan een vijfde is ernstig te zwaar. Er is ook geen land in Europa waar mensen zo veel zitten.
Wat doet het met een land als zoveel mensen te weinig bewegen? Wat zegt het over de kansen in dat land? En wat gebeurt er met mensen die bijna altijd stilzitten? Een rondreis door Nederland. Van pasgeboren baby’s tot gepensioneerde ouderen: dit is het land dat tot stilstand kwam.
Het consultatiebureau in UtrechtHet begint op babyleeftijd
Al bij baby’s van een maand zien ze op het
consultatiebureau in Utrecht de eerste tekenen van beweegarmoede:
die liggen soms alleen maar op hun rug.
Foto’s Merlin Daleman
In de werkkamer van Céline van Klei-Kleffens staat een loopkarretje en aan de muur hangt een poster met pakjes drinken erop. Appelsap: vijf suikerklontjes, AA-Drink: twaalf stuks. Op tafel een aankleedkussen met lichtblauw overtrek. Knuffelbeest en blokken op de vloer. Ze is jeugdarts. Ruim tien jaar werkt ze hier, op Kanaleneiland, in Utrecht.
In deze stad is 8 procent van de tweejarigen te zwaar. Een kwart van alle kinderen in Kanaleneiland heeft overgewicht. Een stuk meer dan in de rest van de stad, ook meer dan het landelijk gemiddelde. Er zijn veel wijken als deze. Sociale problemen hebben zich opgestapeld tot onvoorstelbare hoogte.
Het overgewicht heeft twee oorzaken, vertelt de jeugdarts. De eerste kennen de meeste ouders die ze spreekt: ongezond eten. De tweede vindt zij net zo belangrijk, en daarover weet bijna niemand iets: slecht bewegen. En dáár liggen dan weer andere sociale structuren onder, die heel lastig te veranderen zijn. Veel kinderen die hier wonen, zegt Van Klei-Kleffens, staan vanaf dag één op achterstand.
„Ik leg baby’tjes na een maand op hun buik. Dan kijk ik of ze eventjes hun hoofd op willen tillen. Sommige kinderen hebben al een afgeplat achterhoofd. Die liggen dus altijd op de rug, ook als ze wakker zijn. Dreumesen zitten vaak in een loopstoel, die zijn hier heel populair. Vanochtend zag ik nog zo’n kindje. Negen maanden oud en kan eigenlijk niets. Niet rollen, kruipen of proberen te staan. Dat kindje is nooit goed neergelegd, heeft niet kunnen oefenen.
„Sommige ouders denken: mijn kind moet gaan lopen. Met de beste bedoelingen zetten ze alles daar op in. Ze zijn heel trots als hun kind in die loopstoel hard door de kamer gaat. Ze hebben geen idee dat het lichaam stijf wordt en het ontwikkelen van hun motoriek juist veel langzamer gaat. Die dreumes leert verkeerde bewegingen aan vanuit de heup. Zulke kinderen gaan soms op hun tenen lopen. Dan moet de fysiotherapeut eraan te pas komen om goed te leren bewegen.
„Mensen hebben zoveel aan hun hoofd. Veel mensen die ik zie zijn de taal niet machtig. Ze vragen of ik hen aan voorrang kan helpen voor een huurwoning, hebben geld nodig om eten te kopen, vaak hebben ze nog meer kleine kinderen. Vraag je dan nog maar eens af wat je kind eigenlijk nodig heeft om gezond op te groeien. Ik zie veel sombere ouders. Ze wonen meestal in flats, gaan niet met de kinderwagen de trap af om buiten te gaan spelen.”
„Veel mensen zijn eenzaam, hebben weinig vrienden. Er rijden hier wagens naar binnen met een telefoonhouder waarop een kind een filmpje zit te kijken. Vaak komen alle problemen tegelijk: ongezond eten, slechte taalbeheersing, overgewicht, houterig bewegen. Ouders weten ook gewoon niet dat het beweegadvies voor kindjes onder de vier jaar drie uur per dag is, waarvan één uur buiten.”
„Als kinderen op twee- of driejarige leeftijd te zwaar zijn, dan is de kans veel groter dat ze het blíjven. Wie te zwaar is, gaat steeds minder bewegen. Die kinderen kunnen niet zo hard rennen bij tikkertje op het schoolplein. Ze gaan aan de rand van het plein zitten. Krijgen te horen dat ze niet mee mogen doen, want ze lopen niet hard genoeg.”
„Als ouders zien dat hun kinderen niet mee kunnen komen of worden gepest, staan ze open voor een gesprek over eten en bewegen. Ze schrikken soms ook wel van die poster met de frisdrank en klontjes suiker. Drie pakjes chocolademelk per dag, dat is toch niet zo handig, zeggen ze dan weleens. Als ik op dát moment vraag of hun kinderen weleens buitenspelen, komt het ineens binnen. Maar om iets te veranderen moet het hele gezin meewerken. Ouders moeten ruimte in hun hoofd hebben. Dan kunnen we, heel soms, een kantelpunt vinden. Maar als ze weer weg zijn, denk ik vaak: hoe gaat dit kindje zich redden in het leven?”
Boksschool in Rotterdam-Zuid‘Het motortje gaat aan’
Errol Esajas, die in Rotterdam-Zuid kinderen met obesitas boksles geeft: „We zijn hier meer bezig met vechten tegen angst dan tegen overgewicht.”
Foto’s Merlin Daleman
Mascherano (9) klapt erop, moet even op adem komen en deelt dan nog een serie stoten uit. Doffe klappen op de bokszak. Links-rechts-links-rechts. „Vooruit”, roept een trainer. „En links! En rechts!” Iets verderop staat Dinara (11) uit te puffen tegen een zak. Haar paarse shirt wordt steeds donkerder.
Een oude loods in Rotterdam-Zuid, grijs bedrijventerrein tegenover het stadion van Feyenoord. De kinderen die hier staan te boksen zijn bijna allemaal gebracht met de auto, over de toegangsweg naar het terreintje waaraan een stuk of zes fastfoodketens zitten. Veel ouders zijn na het afzetten weer weggereden. Sabrina Westdijk, de moeder van Mascherano en Dinara, zit nog langs de kant.
De kinderen in de groep zijn hier omdat het moet van de dokter. De meesten hebben een doorverwijzing gekregen van het ziekenhuis, de afdeling bariatrie, waar obesitas wordt behandeld. Ze hebben overgewicht. Sommigen heel ernstig, en al lang. Eén van hen is 9 jaar en weegt 93 kilo, een ander is 13 jaar: 136 kilo.
De bokstraining in de sportschool van oud-atleet Errol Esajas hoort bij hun behandeling. Ze werken met een diëtist, en moeten gaan bewegen. Sommigen hebben dat nooit goed geleerd. Esajas wijst op de motoriek van een paar kinderen. Ze vallen vaak, hebben hun lichaam niet goed onder controle, bewegen houterig.
Van de kinderen in Nederland (tussen de 4 en 17 jaar) heeft 13 procent overgewicht. Dat is al zo sinds 1990; het percentage gaat door de jaren wat op en neer, maar verandert niet echt. In Rotterdam liggen die aantallen flink hoger, in sommige wijken – zoals hier ‘op Zuid’, net als Kanaleneiland in Utrecht – heeft een kwart van de kinderen overgewicht.
Slechte keuzes, zegt Esajas, zijn in wijken als deze overal. Híj vindt dat je naar de markt moet gaan om aan het eind van de dag groente te kopen met hoge korting, maar hij snapt wel dat niet iedereen daar tijd voor heeft. Of ruimte in het hoofd. „Meer dan de helft van de mensen in dit land is te dik. Je moet als ouder heel sterk in je schoenen staan als je steeds ‘nee’ zegt tegen alle fastfood die er is. Of om hun telefoontijd zo te beperken dat kinderen naar buiten moeten.”
Hij traint meerdere groepen en is wel wat gewend, zegt hij, „maar soms schrik ik me wezenloos”. Niet eens door hoe kinderen eruitzien, zegt Esajas, maar vooral door hun verhalen: „Ze worden gepest, geslagen op het schoolplein, sommigen willen niet meer leven. Als een kind van veertien tegen me zegt dat ze ongelukkig is… We zijn hier meer bezig met vechten tegen angst dan tegen overgewicht.”
Dinara was altijd een beweeglijk kind, vertelt haar moeder. Veel dansen, buitenspelen. Maar een paar jaar geleden werd ze ineens voller. „Ze is heel gevoelig geworden voor spanning en sfeer. Als we haar meenamen naar een dansles, dan durfde ze al snel niet meer. Hier in de boksschool zie ik haar zelfvertrouwen terugkomen. Ze wordt langzaam weer zichzelf.”
Ze zijn hier eigenlijk gekomen voor Mascherano, haar zoon, die is doorverwezen door de kinderarts. Westdijk: „Mijn zoon is onwijs groot voor zijn leeftijd. Obesitas geeft op heel veel manieren problemen, fysiek en mentaal. Door hier te zijn heeft hij al minder klachten. Zijn motortje is aangegaan. Dat is al heel wat.”
Westdijk en haar man – sportieve mensen – leren zelf ook veel. Ze zijn anders gaan eten, met minder „ongemerkte” calorieën, ze brengen hun kinderen bijna elke dag naar een sportclubje. De kinderen vinden het soms lastig – wortels, broccoli en verplichtingen – maar ze wennen er wel aan. Mascherano komt erbij staan. Eerst durft hij niets te zeggen. Dan, voorzichtig: „Ik kan nu zonder te stoppen een rondje om een voetbalveld rennen. Dat vind ik heel fijn.”