Deze week nam Joep Dohmen afscheid van zijn krant, NRC. Hij gaat als 64-jarige met prepensioen. Hij was eraan toe na een stressvolle loopbaan als onderzoeksjournalist, een van de beste die de Nederlandse journalistiek heeft gehad.
Zijn staat van dienst puilt uit van de opzienbarende onthullingen: over knoeiende Limburgse bestuurders, seksueel misbruik door katholieke geestelijken, wantoestanden bij de Belastingdienst (al in 2008!) en de Nederlandse Zorgautoriteit – om er maar enkele te noemen.
De macht controleren – dat was zijn ambitie. De machtigen hebben het geweten. Dohmen zelf ook, want de machtigen probeerden soms uit alle macht terug te slaan.
Waar kwam die ambitie, geworteld in een sterk rechtvaardigheidsgevoel, vandaan, werd hem op zijn afscheidsavond door collega’s gevraagd. Hij vertelde toen het verhaal over de katholieke kostschool in Vlaanderen waar zijn ouders hem als 12-jarige heen stuurden. Er heerste daar een fysieke terreur waar niet aan te ontkomen viel.
Het was niet zozeer seksueel misbruik – hoewel ook dat gebeurde – als wel geweldpleging door allerlei paters en broeders. Grensoverschrijdend gedrag, zou je het nu noemen. Kinderen werden geregeld in het openbaar afgetuigd. Hij herinnerde zich vooral een voorval waarbij een jongen in elkaar werd geslagen en geschopt door een geestelijke terwijl niemand ingreep – ook hij niet. Als al die jongens gezamenlijk de dader te lijf waren gegaan, was er een einde aan gekomen, besefte hij later.
Niet wegkijken, maar ingrijpen, werd zijn devies. De macht mocht nooit ongehinderd zijn gang kunnen gaan. En hij koos, al dan niet bewust, het beroep dat hem daartoe in staat stelde.
Iets in zijn verhaal kwam mij bekend voor. Waar had ik het meer gehoord? De volgende dag schoot het me te binnen: George Orwell in zijn wrange essay Such, Such Were the Joys over zijn verblijf op de christelijke kostschool St Cyprian in Engeland waar hij in 1911 als 8-jarige terechtkwam. Hij viel meteen in een oude gewoonte terug: bedplassen. Het kostte hem een pak slaag, toegediend met rijzweep door de directeur zelf. De zweep brak en „het benen handvat vloog door de kamer.” „Kijk nou eens, dat is jouw schuld!’’ zei hij razend, de kapotte zweep ophoudend.’
Dergelijke scènes kwamen niet vaak voor, schrijft Orwell, en ze gebeurden zelden in het openbaar, maar ze maakten niettemin een onuitwisbare indruk. Ze veroorzaakten „een gevoel van wanhopige eenzaamheid en hopeloosheid, van opgesloten zijn (…)”.
Later is Orwell verweten dat deze jeugdherinneringen deels fictief waren, maar zijn biograaf Bernard Crick hield vol dat er een kern van waarheid in zat: „St Cyprian was vreselijk volgens elke humane standaard, maar niet zo vreselijk als hij suggereert.’’
„Kostscholen zijn erger dan dagscholen„”, concludeerde Orwell. Joep Dohmen kent dit essay van Orwell overigens niet en hij brengt bovendien een accent aan dat bij Orwell ontbreekt: het religieuze. Op zijn afscheidsavond benadrukte hij dat de katholieke kerk altijd een sterk moraliserend instituut was geweest: men legde de gelovigen op hoe te leven. Dat juist die kerk zoveel seksueel misbruik had toegelaten en later toegedekt, vond hij onaanvaardbaar.