Ja, ze leeft nog, de moeder van Leon Heuts. Ze is tegen de negentig. Hij heeft haar in geen jaren meer gezien. Op zijn negende ging hij bij haar weg en later, vanaf zijn negentiende, heeft hij nog een paar keer geprobeerd om iets van een band met haar op te bouwen. Maar dat is niet gelukt. Nu heeft hij een boek over haar geschreven, een filosofisch essay van een kleine 160 pagina’s. Leon Heuts, geboren in 1969, is filosoof. Hij is hoofd Studium Generale aan de TU Delft. Leve de chaos heet zijn essay en het gaat over het trauma van zijn moeder, dat niet alleen haar leven heeft bepaald, maar ook het zijne. En het gaat over collectief trauma, hoe dat een maatschappij kan ontwrichten.
Op de eerste bladzij is hij bij zijn moeder thuis in Eindhoven, lang geleden. Eiken meubelen, bruine plavuizen, grof gepleisterde wanden, een bordje met de tekst ‘Van het concert des levens krijgt niemand een program’. Sinds de jaren zeventig is hier niets meer veranderd. Hij loopt naar de koelkast om een biertje te pakken en vraagt of ze ook wat wil drinken. Hij wil ‘moeder’ zeggen en er vormt zich een ‘m’ in zijn mond, het begin van een ‘oe’. En daar blijft het bij. Hij kan het niet. Hij kan geen ‘moeder’ tegen haar zeggen, laat staan ‘mama’. Ze staan tegenover elkaar als vreemden. En nee, ze wil niets drinken.
Je moeder is een Duitse.
„Geboren in het stadje Goch, over de grens bij Nijmegen. In de loop van de oorlog verhuisde ze met haar ouders, broer en zus naar Maagdenburg, in het oosten van Duitsland. Ik weet niet waarom, maar het was een slechte beslissing. Maagdenburg werd in 1945, net als veel andere Duitse steden, door de bommenwerpers van de geallieerden met de grond gelijk gemaakt.”
En zij zat in de schuilkelder.
„Alsof je in de bek van een monster loopt, een Ungeheuer. Zo noemde ze die kelder. Stel je even voor hoe dat is voor een kind van negen, tien. De duisternis, de vochtige muren, de stank van schimmel. De deuren slaan dicht en urenlang hoor je het geweld van de explosies. Er wordt geschreeuwd en gehuild. De muren schudden, overal dwarrelt stof, het dringt je neus en je mond binnen, je proeft het als je slikt. En dan die verschrikkelijke angst dat elk moment je laatste kan zijn.”
Dat vertelde ze je?
„Niet toen ik klein was en nog bij haar woonde. Maar ik kende de verhalen al wel, misschien van mijn broers. Die zijn zes en twaalf jaar ouder dan ik. Later, toen ik allang bij haar weg was, ben ik haar vragen gaan stellen over wat ze had meegemaakt en wat ik kreeg waren flarden. Een aaneengesloten verhaal vertellen, dat lukte haar niet. Ik weet niet eens zeker of het altijd haar eigen herinneringen waren. Ze zei dat ze een keer had gezien hoe een man een brandend huis in werd gezogen door de vuurstormen na een bombardement. Kan ze dat echt gezien hebben? Terwijl ze zelf ongedeerd bleef? Of heeft ze het gehoord?”
Sprak ze Duits met je?
„Nederlands. Ze spreekt goed Nederlands, ze is meteen na de oorlog hierheen gekomen, met haar ouders en haar zus. Haar broer bleef achter. Waarom, dat kon ze me niet uitleggen. Die broer woonde later dus achter het IJzeren Gordijn. Ze kwamen met de trein en onderweg, zei ze, werden ze beschoten door een RAF-vliegtuig.”
We zitten in een Amsterdams restaurant, een paar dagen voordat Leve de chaos verschijnt, midden in de Maand van de Filosofie. Leon Heuts vertelt dat het gezin van zijn moeder, minus die broer dus, eerst in Nijmegen terechtkwam en daarna naar Zuid-Limburg verhuisde, naar Heerlerheide. Daar ging ze naar school en leerde ze haar latere man kennen. Die was de zoon van een mijnwerker, de twaalfde in een straatarm katholiek gezin met dertien kinderen. Ze trouwden en kregen drie zoons, Leon is de jongste. Ze woonden toen al in Eindhoven. Zijn moeder werkte bij Philips aan de lopende band, zijn vader was technisch tekenaar aan wat toen nog de Technische Hogeschool heette. Ze scheidden toen Leon twee was. Zijn vader hertrouwde, met een ‘warme vrouw’, in Leon Heuts’ woorden. Maar dat huwelijk hield ook geen stand.”
Je ging op je negende bij je vader wonen.
„Omdat er bij hem toen nog iets was dat bij mijn moeder ontbrak. Gezelligheid, veiligheid, beweging, ontwikkeling. Bij mijn moeder heerste wantrouwen, stilstand, verlamming. Ze hield wel van me, denk ik, maar ze kon het niet uiten. Geen tederheid, geen aandacht. Wel heel veel woede, machteloze woede. Nu denk ik dat het een hartverscheurende poging was om uit de stilstand te komen, om te leven.”
En dat kwam door wat ze in de oorlog heeft meegemaakt?
„Het blijft hineininterpretieren, maar ik denk dat de verlamming en de stilstand voor haar de enige mogelijkheid van verzet was tegen het regime waarin ze was opgegroeid, een regime van beweging, opoffering, mobilisatie, vechten, uitroeiing, vernietiging.”
In je boek heb je het over het ‘collectieve narcisme’ van de Duitsers als reactie op het trauma van de Eerste Wereldoorlog.
„Die oorlog was niet alleen sociaal en economisch verwoestend geweest, maar ook existentieel. De slachtpartijen, de zinloosheid ervan, hadden getoond hoe totaal willekeurig het menselijk bestaan was. Het land was zichzelf kwijtgeraakt en het verlies was te groot om te kunnen verwerken. Een erfenis van mijn studie filosofie is mijn interesse in Freud en een cruciaal inzicht van hem is dat er door onverwerkte rouw een vernietigende vorm van narcisme kan ontstaan, ook collectief. Dat wat verloren is gegaan, of waarvan mensen dénken dat het verloren is gegaan, wordt geïdealiseerd en ze gaan zich met dat ideaal vereenzelvigen. Ze kiezen voor figuren die zuiverheid en oorspronkelijkheid beloven: één volk, één vaderland. Dat ideaal kan nooit bereikt worden, het is een abstractie, onrealistisch, leeg – een kenmerk van ieder politiek extremisme – en hoe meer het uit het zicht verdwijnt, hoe harder het verdedigd moet worden. Alles wordt eraan opgeofferd en wat overblijft is een beslissingsmachine: ik wel, jij niet.”
Ik hoor erbij en jij moet weg.
„Ja, en het eindigt in chaos, destructieve chaos.”
Je schrijft dat we in Nederland nu ook in een tijd leven van ‘collectieve traumatische ervaringen’.
„En dan bedoel ik de pandemieën, de oorlogen in Oekraïne en Gaza, de klimaatramp die zich aan het voltrekken is en waarvan we de consequenties nog niet kennen, het verdwijnen van ecosystemen, migratie. Mensen voelen zich existentieel bedreigd en je ziet dat terug in de populariteit van politici die stellen dat er een oorspronkelijk Nederland is waar we naar terug moeten. Je ziet het aan de geweldsfantasieën op X, die misschien niet representatief zijn voor de werkelijkheid, maar toch. Je ziet het aan de razernij over culturele veranderingen, aan de agressieve taal van sommige politici in de Tweede Kamer, de ‘tribunalen’ die er zullen komen om te oordelen over de ‘misdaden’ van andere politici, de dreigementen laatst van Baudet tegen Klaver. En dan de banaliteit ervan, de waanzinnige banaliteit. Het wordt allemaal gezegd alsof het normaal is. Dat baart mij wel zorgen, ja.”
In je boek zet je er een optimistisch verhaal tegenover.
„Geen groot verhaal, want je ziet waar grote verhalen toe leiden. Ik gebruik de uit de chaostheorie bekende metafoor van de vlinder, die door het klapperen met de vleugels elders een orkaan veroorzaakt. Maar ook uiterst chaotische systemen kunnen in een wirwar van toevalligheden evolueren naar nieuwe ordeningen, dat heeft de Belgisch-Russische chemicus en filosoof Ilya Prigogine laten zien. Hij heeft er de Nobelprijs voor gekregen. Voor mij staat de vlinder voor de mogelijkheid van een verandering ten goede, voor creatieve chaos. In het kleine kan het grote schuilen. Je bent niet compleet machteloos. Je kunt bottom up iets doen en als 15 tot 20 procent van de mensen hetzelfde doet of erachter staat kan er, dat is bekend, een tipping point worden bereikt, waarna er echt iets verandert.”
Zoals?
„Voorbeelden genoeg in de geschiedenis. Een Rosa Parks die weigerde haar zitplaats in de bus af te staan aan een witte passagier. Een Greta Thunberg die besloot te gaan staken van school om aandacht te eisen voor het klimaat. Je kunt zelf besluiten om geen vlees meer te eten, om niet meer te vliegen. Denk aan Kick Out Zwarte Piet. Vroeger dacht ik er nooit aan dat Zwarte Piet racistisch was en nu denk ik: hoe kón het?”
Vooralsnog krijgen we Wilders I.
„Ik wil me er niet door laten ontmoedigen.”
Je eindigt je boek met een brief aan je moeder. Gaat ze die lezen?
„Nee. Ik verwacht er niets van. Je kunt jezelf nooit helemaal ontdoen van de hoop, maar diep in mijn hart weet ik dat het nooit meer goed komt tussen haar en mij. Geen gesprekken aan haar sterfbed waarin alles wordt opgelost. Er is niets meer.”
Met je vader is het niet goed afgelopen.
„Na de scheiding van zijn tweede vrouw is hij het op een drinken gaan zetten. Hij dompelde zich onder in het kroegleven en bekommerde zich niet om mij. Vanaf mijn dertiende was ik op mezelf aangewezen. De drank tastte zijn hersenen aan, hij werd echt knettergek. Uiteindelijk heb ik hem weten onder te brengen in een verpleeghuis en daar is hij gestorven. Wat hem te gronde heeft gericht is denk ik zijn enorme bewijsdrang, voortkomend uit een diep minderwaardigheidscomplex. En dan de teleurstelling over het gebrek aan erkenning, de verbittering waar dat toe leidt. Daar heeft hij zich niet overheen kunnen zetten.”
Wat heb je eraan overgehouden?
Ik ben lang lost in space geweest, verstrooid, fladderend, geen structuur. Vanaf mijn dertiende heb ik het allemaal zelf moeten doen, niemand die zich om me bekommerde. Ook op school niet. Ik was een mager jongetje dat in de winter zomerkleren droeg en zijn tanden niet poetste. Het heeft jaren geduurd voordat ik iets van grond onder mijn voeten kreeg. Te veel rode wijn. Ik heb twee keer therapie geprobeerd, het is twee keer mislukt. Wat me erg heeft geholpen is lezen, heel veel lezen. En vriendschappen, liefdes. Sinds acht jaar ben ik met Miek. Zij is gestalttherapeut en van haar heb ik geleerd hoe belangrijk de kleine dingen in het leven zijn, al is het maar met aandacht proeven. Geen kinderen nee, je wilt een besmette bloedlijn niet doorzetten of zoiets.”